Iedere dinsdagavond om acht uur gaan ze met z’n drieën om de salontafel zitten. Dan steekt Marije een waxinelichtje aan en halen ze herinneringen aan me op.
De oudste zegt: ‘Ik weet nog dat papa dat blauwe schort altijd om deed als hij pannenkoeken bakte.’
Bij die herinnering licht het gezicht van de jongste op, hij zegt: ‘Dat weet ik nog! En dan legde hij ze op dat bord met die bloemenrand!’
Maar de jaren verstrijken en de herinneringen worden schaarser. Er lost steeds meer op in hun geheugen. De jongste kan zich amper iets van mij herinneren. Hij was nog zo jong, en vanuit hier gezien worden ze razendsnel groot.
De oudste is al dertien. Vorige week wou hij niet meedoen. Hij bleef op zijn kamer en keek filmpjes op zijn telefoon. Marije riep hem, ging naar boven om hem te halen. Het werd natuurlijk ruzie en Marije verloor, want ze heeft geen poot om op te staan.
Neem het die jongen eens kwalijk. Hij krijgt een eigen leven dat de ruimte inneemt van het mijne.
Zo los ik langzaam op in de steeds sneller bewegende tijd. Zoals hiervoor mijn vader, daarvoor mijn grootvader, en daarvoor al die anderen die nu geheel vergeten zijn. Steeds meer van wat ze aan de salontafel vertellen zijn verzinsels, reconstructies van foto’s, verhalen en verlangens.
Ik ben een ontstaansmythe aan het worden.