Bij de bushalte aangekomen is de bus al weg.
Ik was twee minuten te laat bij de halte. Volgens de reisplanner zou de bus drie minuten te laat vertrekken. Ik was dus een soort van op tijd. Wat het nog erger maakte: de volgende bus had 15 minuten vertraging zodat deze tegelijk met de daaropvolgende bus bij de halte zou zijn.
Ik zou hier dus nog een halfuur moeten wachten.
De bushalte ligt aan de rand van Assen.
Een jongen met blond, halflang haar, een prille geitensik en op zijn hoofd een koptelefoon en capuchon staat gabberpasjes te doen.
Het is half zes ’s avonds.
De dienstregeling is door wegwerkzaamheden langs het traject al dagen verstoord. Het zou ook kunnen dat de bus alsnog eerder komt.
De jongen doet alsof hij zijn vingertoppen in een bakje water op heuphoogte dipt, links en recht wisselt hij af, hierbij draait hij zijn bovenlichaam in omgekeerde richting.
Achter de bushalte staat een McDonalds.
Om te zien of de bus al komt, moet ik langs de jongen kijken. Als ik niet op tijd zie dat de bus eraan komt en mijn hand opsteek, rijdt de bus de halte voorbij. Zo gaat dat bij deze halte.
De jongen staat nu op zijn tenen te springen en houdt zijn rechterhand in de lucht. Hij beweegt zijn hand steeds licht van voren naar achter er iedere keer beschrijft zijn uitgestoken wijsvinger een rondje. De beweging versnelt almaar tot hij op het hoogtepunt een seconde bewegingloos blijft staan en zijn gabberpasje weer vervolgt.
Toen ik in het eerste jaar van de kunstacademie zat, hadden we plannen om de film ‘Ooit gaat er een bus naar Lemmer’ te maken. Over een bus naar Lemmer die niet nooit rijdt. En over de man die in het bushokje woont en elke dag naar de bus uitkijkt.
Iedere keer wanneer het gezicht van de jongen mijn kant op staat (hij draait nogal weel rondjes) voel ik me wat gegeneerd over het feit dat ik steeds zijn kant op kijk. Hij schijnt het zelf niet door te hebben.
Er gaan twee buslijnen langs deze halte. Een snelle bus naar Groningen, en een langzame. Oké, drie bussen; op vrijdag en zaterdag gaat er een nachtbus.
Als de langzame bus langskomt blijven we beiden staan.
Althans, ik blijf staan, de jongen zet steeds een voet naar voren en tikt er twee maal mee op de grond en wisselt dan van voet. Tegelijkertijd heeft hij zijn handen op schouderhoogte voor zich. C-handen heeft hij, handen waarbij de duim en tegenoverliggende vingers de vorm van een c hebben. Zoals Legopoppetjes zeg maar. Eerst wijzen beide duimen naar de ene kant, en als hij dan zijn andere voet voor zet, dan wijzen zijn duimen naar de andere kant. Ook nu verhoogt hij het tempo waarna hij in een keer overgaat naar de routine waarbij hij zijn vingers in de denkbeeldige bakjes water dipt.
Om de tijd te doden, vul ik op de website van de busmaatschappij alvast het formulier in om een deel van mijn reiskosten terug te krijgen vanwege de vertraging.
Zo nu en dan maakt de jonge een rare sprong. Dan schopt hij een been, altijd het rechterbeen, hoog naar voren en klapt hij onder dat been in zijn handen. Deze beweging ziet er nooit echt vloeiend uit. Soms lukt het hem niet om goed in zijn handen te klappen.
Na een halfuur komt de bus. Ik stap in en zie dat de jongen bij de halte achterblijft. Als ik op mijn plek zit en de bus weg rijdt zie ik de jongen een rondje om zijn as draaien terwijl hij gabberpasjes doet.