Dit jaar wilde ze niet. Geen oliebollen. Geen champagne. Niet stil voor zich uit staren en denken aan het afgelopen jaar. Geen gegil om 12 uur en groepen vrienden of juist slaperige kinderen uit bed. Niet voor het huis met de buren. Alleen de man en zij, in een bed bij het raam. Ze keken sinds kort uit op de rivier en zij zou de rivier worden. Ze zou al kijkend naar het water door de stad stromen en alles aandoen maar nergens blijven.
Ze dacht niet aan het afgelopen jaar. Ze dacht niet aan de mensen die ze nooit meer zag. Mensen die op haar leken, die ze langer kende dan ze zich kon herinneren. Eraan denken was als voorzichtig sterven, maar ze bleek teleurstellend veel levens te hebben.
Ze dacht niet aan de stem van haar uitgever. ‘Je hebt heus talent, maar een prijs zullen we er niet mee winnen. Het is, hoe zal ik het noemen, heel specifiek wat je schrijft.’ Ze dacht aan de tramhalte daarna. Hoe ze in de wind stond, het was onverwachts kil geweest voor april, en hoe ze dacht: Was het niet allang tijd een auto te bezitten? Ze dacht aan het woord specifiek.
Er was het vuurwerk dat ze door haar slaap als in een droom had waargenomen. Daarna had de nacht haar ronde gedaan. De wekker ging om zes uur. De man schoot uit bed, zij zette de percolator op het fornuis. Er was de lege metro en het afgeladen vliegveld. Er waren er meer die op 1 januari wilden ontsnappen. De vlucht duurde nog geen drie uur. Het vliegtuig landde verbluffend geruisloos en toen ze de schuifdeuren door liep, zag ze bomen vol blad en witgeel licht stroomde door de straten. Ze stopte even met ademen.
‘Everything is completely random,’ had de man gisteren gezegd. ‘Als je dat eenmaal begrijpt, is alles mogelijk.’ Hij zag er gelukkig uit. Hij zag er altijd gelukkig uit als ze niet in Nederland waren.