– Het gaat om de taal, sprak de schrijfdocent tot haar cursisten. – Tenminste bij mij. Ik kan hele zinnen dromen, de woordvolgorde liggen omdraaien. ’s Morgens staat mijn hand in de penstand soms. Ik droom bijna nooit in scènes, dat ik het voor me zie. Zelf ben ik meer auditief ingesteld.
Ze hoorde de hersens van haar cursisten kraken.
– Ik zou wel willen dat ik scènes zou dromen. Met veel beeldmateriaal dat ik kan omzetten in taal. Liefst in kleur.
Dat was een vraag vaak: droom je in kleur? En ze had dan het idee dat het antwoord ‘ja’ een beter antwoord was dan ‘nee in zwart-wit.’ Ze wist het niet. Zelf droomde ze van gebouwen en kamers met kamers erachter en altijd van doorkijkjes. Er moest iets onontdekt blijven, iets waar naartoe te leven viel of simpelweg iets waar je naartoe kon lopen. Waarvan het geheel nog niet te zien was.
– Afijn, ik droom dus in taal maar dat zal met mijn autisme te maken hebben.
Het groepje schrok. Waar hadden ze zich nu weer voor ingeschreven. Ze probeerde de schade te beperken.
– Hoewel, ik ben geen autist. Mijn man noemt mij een autist. Hij heeft ADD. Hij zegt: jij moet ook iets hebben. Het kan niet zo zijn dat alleen ik iets heb. Om hem een plezier te doen, heb ik dus maar toegegeven.
Ze voelde wat verwarring op kwart voor het heel en enorme weerstand op tien voor half. En het was pas de eerste les. De groep was nog oningevuld. Later zouden ze meer kleur krijgen. Ze wist ook eigenlijk niet meer zo goed tegen wie ze het had. Of ze tegen haar man aan het praten was of tegen haar cursisten.
– En ik droom in symboliek ook wel, denk ik. Mijn vader heeft een keer over een sarcofaag gedroomd en ook een keer dat hij begraven werd als de Etrusken.
Het beloofde een mooi jaar te worden.