Maandagochtend, vlak voor de pauze. De scheikundeleraar (die ook onze gymleraar is) demonstreert een proef. Een manier om te achterhalen of stof A wel of niet in mengsel B aanwezig is. De leraar giet stof A bij het mengsel en roert zorgvuldig. Daarna steekt hij er een papiertje bij. ‘Kijk,’ zegt hij, ‘door de aanwezigheid van stof A verkleurt het papier naar-‘ Hij onderbreekt zichzelf en kijkt naar het zichtbaar niet verkleurende papiertje. ‘Wacht,’ zegt hij, ‘er gaat iets niet helemaal goed, geloof ik.’ Hij steekt het papiertje nog eens in het mengsel. Deze keer met zijn andere hand, alsof dat iets uitmaakt. Daarna probeert hij het opnieuw met een vers papiertje. Weer tevergeefs. De scheikundeleraar (die ook onze gymleraar is) kijkt zwetend naar de klok. ‘Deze proef is mislukt. Maar misschien hebben we nog net tijd om het opnieuw te-‘
Ik steek mijn vinger op. De scheikundeleraar zucht. Hij ziet dat ik vanuit mijn ooghoek alleen maar op Femke aan het letten ben.
‘Ja Dirk, wat is er?’
‘Sorry hoor,’ zeg ik, ‘maar u heeft zojuist stof A in mengsel B gegoten, toch?’
‘Ja.’
‘Oké,’ zeg ik met een – hoop ik – doortastend gezicht. ‘Maar de proef zegt van niet. Dus of A zit niet in B, of de hele proef deugt niet. Toch? Andere smaken zijn er wetenschappelijk gezien niet. Deze ‘proef’ net zo lang herhalen totdat de uitkomst overeenkomt met wat wij verwachten, lijkt me zonde van de-‘ De bel gaat. Mijn klasgenoten staan opgelucht op. Ik kijk naar Femke en hoop dat mijn zojuist succesvol geveinsde daadkrachtige manier van waarheidsvinding haar niet ontgaan is. Ze pakt haar spullen in, lacht niet per se ongemakkelijk of verplicht naar me en voegt zich bij haar vrienden. Shit. Ze heeft de poging gezien. Zelfs voor de scheikundeleraar is het probeersel niet onopgemerkt gebleven. Ik wil als laatste het lokaal verlaten, de leraar houdt me tegen
‘Dit weekend turnt Femke op een toernooi op de Schutskamp voor een plek in de Brabantse selectie, dat weten jullie toch?’
‘Ja,’ zeg ik. ‘Maar ze wil niet dat we komen kijken. Ze is bang dat het fout gaat en dat wij dat dan allemaal zien en-‘
‘Welnee,’ onderbreekt de gymleraar (die ook onze scheikundeleraar is) lachend. ‘dat zegt ze maar. Ze wil juist wel dat jullie komen kijken. Echt. Dat is precies wat ze wil.’
‘Ja, maar-‘ probeer ik nog.
‘Geloof me,’ drukt de gymleraar me op het hart. ‘Er zijn op de juiste momenten. Daar gaat het om.’
Ik ben er. Op de met plukjes familie en nul schoolgenoten gevulde tribune. Het programma duurt lang. Zeker voor iemand die niet weet hoe hij zich moet gedragen op een tribune waar hij verder niemand kent. Als Femke eindelijk aantreedt voor haar vloeroefening en de boel even scant op bekende gezichten, duik ik toch maar weg achter de rug van een oudtante, of iets dergelijks. Precies op tijd. Denk ik. Hoop ik. Femke groet de jury en neemt een aanloop. Ze gaat veel te hard, dat zie zelfs ik. Alsof ze zich moet kwalificeren voor de Jamaicaanse kampioenschappen sprint. Ze zet af voor deel één van de flikflak, maar door de vaart glipt haar rechterhand bij de landing voor het tweede deel weg. Ze landt met heel haar gewicht vol op haar hoofd, waarna ze op haar rug valt en nog een meter of vijf bewusteloos over de mat glijdt. Als een walvis die om onduidelijke redenen verkeerd om en in vliegende vaart op een strand aanspoelt. Maar dan niet echt als een walvis, natuurlijk. Femke is geen log zeedier dat tjokvol kilo’s zomaar ergens aanspoelt. Femke is niet-
De mensen van de EHBO hijsen haar op een brancard en schuiven haar de laadruimte van een ambulance in. Ik bid de hele nacht voor een goede afloop en voel me pas echt een idioot als ze de volgende ochtend fluitend en wel naast me op het schoolplein haar fiets op slot zet.
‘Hm?’ vraagt ze zogenaamd verbaasd als ze mijn opgeluchte gezicht ziet. ‘O niks,’ zeg ik en wijs naar het verband om haar hoofd. ‘Ik was benieuwd of het nog gelukt was met dat kwalificeren gister.’
‘Hè? ‘ zegt ze. ‘Maar je was er toch? Ik dacht dat ik je zag. Ik dacht dat ik je…’ ze kijkt me vragend aan. Ik zoek net te lang naar het juiste antwoord.
‘Sorry,’ zegt ze. ‘Natuurlijk was je er niet. Sorry.’
‘Nee,’ zeg ik. ‘Ja. Geeft niet, bedoel ik.’
‘Ja,’zegt ze. ‘Ik heb het net niet gered uiteindelijk. Maar verder ging het eigenlijk wel prima.’
‘Prima,’ zeg ik net iets veel te hard. ‘Wat goed!’
Femke knikt en loopt naar haar vriendinnen. Ik kijk haar na, terwijl onze scheikundeleraar naast me zijn fiets parkeert. Hij ziet hoe ik Femke na sta te kijken.
‘Ik zei toch,’ zegt hij hoofdschuddend. ‘Je had erbij moeten zijn. Je had voor één keer naar me moeten luisteren.’
‘Ja, maar dat heb ik!’
‘Echt?’ vraagt de scheikundeleraar. ‘Weet je dat heel zeker?’ Hij haalt zijn boeken uit zijn fietstas.
‘Ja,’ zeg ik.
De scheikundeleraar kijkt naar Femke die verderop onbekommerd met haar vriendinnen staat te keuvelen. Dan kijkt hij weer naar mij.
‘Heel zeker,’ benadruk ik.
‘Ik geloof er geen reet van,’ glimlacht de scheikundeleraar (die ook onze gymleraar is). ‘Snap je dat?’
‘Ja,’ zeg ik. ‘Sommige dingen snap ik heus wel.’