Ik fiets naar de supermarkt en roep: hallo jongens! naar de schapen op een afgekloven strookje land. Ik koop dingen in zakjes en een pot met pindakaas. En chocotoffs, die kocht ik altijd hier.
Ik fiets terug naar het huis. Er liggen eikels op de weg. Er hangt een schommel in een boom. De meidoorns krijgen bessen en het ruikt naar natte bladeren. Op een parkeerplaats ligt een tent te drogen.
Er zijn veel trampolines.
Er is veel plantsoengroen.
De straten heten Gymnastieklaan, Schoolstraat en Achterzoom.
In een straat met blokkerige, blauwe huisjes woont pedicure Yvonne.
Er hangt een geel bord aan de deur. Een geel bord met daarop ‘Pedicure Yvonne’ in dezelfde kleur blauw als de huizen. Zo hoort de hele straat een beetje bij Yvonne.
Ik fiets op een fiets met versnellingen. Dat voelt heel damesachtig.
Ik fiets weer langs de schapen en roep: hallo jongens! Dit keer zwaai ik er ook bij. Ik heb zin ze te verweiden. Het veldje is te schraal, de ram te scharrig.
Ik wil laten zien wat ik allemaal wel niet kan met beesten. Ik wil de ram bij voor en achterpoot nemen en hem keren om iets met hem te doen wat hij erg nodig heeft. Een wond verzorgen ofzo.
Ik heb sowieso zin om te laten zien wat ik allemaal kan.
Terug in het huis eet ik een boterham met pindakaas tussen de spullen waar ik leerde wat verhalen vertellen is.
Waar de vader kaasschaafdikke plakken boter op ons brood deed zodat je, als je er op school een hap van nam, je tanden erin zag staan.
Waar de vader ons na riep of we niet beter een dagje schoolziek konden zijn.
Ik zie hem houtjes hakken.
Ik hoor hem zijn keel schrapen en zie zijn sloffen onder het hengsel van de theepot op de kachel.
Ik zie hem zijn buik vasthouden van het lachen.
Ik zie hem langzaam wegdommelen, zijn lange benen recht de kamer in.
Ik zie hem roffelend met zijn vingers op het tafelblad.
Ik zie hem fluitend het tuinpad op fietsen. Een grote canvas boodschappentas aan zijn stuur.
In de middag komen er twee jongetjes aanfietsen. De kleinzoons van de man met de sloffen op de theepot. Er is thee met koekjes.
De een legt me uit hoe alle electrieke apparaten werken.
De ander maakt grapjes. Zijn haar is al net zo weerbarstig als dat van zijn grootvader.
’s Nachts slaap ik.
Als ik wakker wordt zingt er een Merel en zet ik koffie.