Oma is jarig. Ze wordt tachtig vandaag. In de gezamenlijke ruimte van de geriatrische inrichting zingen mijn broer en ik ‘lang zal ze leven’ voor haar, terwijl we stiekem het tegenovergestelde voor haar hopen. Oma zit aan het hoofd van een tafel met nog acht andere in chronische halfslaap verkerende bejaarden. Voor hun neuzen gebakjes en kopjes koffie.
Oma begrijpt de situatie bijna, maar vooral net niet. Ze omzeilt het feit dat ze niet meer weet wie wij zijn, door zich druk te maken over de gebakjes.
‘Waarom die gebakjes?, vraagt ze aan een verzorgster die haar koffie bijschenkt.
Mijn broer zegt: ‘Je bent jarig vandaag.’
‘Welnee,’ zegt Oma resoluut. ‘Als dat zo was, dan had ik het wel geweten.’
‘Jawel,’ zegt de verzorgster. ‘Vandaag wordt u tachtig.’ Ze schenkt de anderen bij en vertrekt.
Oma kijkt ons verbijsterd aan. ‘Tachtig? Ben ik táchtig?’
‘Ja,’ zeg ik. ‘Tachtig. Dat is iets om trots op te zijn. Wij moeten nog maar zien of we dat redden.’
‘Tachtig…’ stamelt Oma.
‘Ik ben vierentachtig,’ zegt een meneer naast haar trots en steekt zo kwiek als hij kan een stuk gebak net naast zijn mond.
‘Ik ben vijfentachtig,’ zegt een mevrouw glunderend. Er breekt een strijd los aan tafel, waarbij de waarheid er niet meer toe doet. Iedereen moet en zal de oudste zijn.
‘Tachtig…’ stamelt Oma afwezig.
We nemen haar in de rolstoel mee naar haar kamer. In de lift vraagt ze aan mij wat ik op mijn neus heb.
‘Heb ik iets op mijn neus?’ vraag ik.
‘Daar,’ wijst ze.
‘Ze bedoelt je bril,’ zegt mijn broer.
‘Dit is mijn bril,’ zeg ik tegen Oma.
‘O ja,’ zegt Oma. ‘Ik had ook ooit zo’n ding. Geen idee waar ik die gelaten heb.’
‘Op je neus,’ zeg ik. Oma tast en vindt haar bril. Haalt die van haar hoofd en kijkt ernaar.
‘Verrek,’ zegt ze tegen de bril, ‘ik dacht dat ik je kwijt was.’
Ze zet haar bril weer op, kijkt naar mij en vraagt: ‘Wat heb jij op je neus?’
‘Ping,’ zegt de lift.
Eenmaal op haar kamer, zodra de deuren gesloten zijn, is daar haar korte vlaag van helderheid. Ze schaamt zich niet meer voor het niet precies meer weten wie wij zijn, of hoe we heten. Maar ze weet wel dat wij zonder haar nooit hadden bestaan. Ze zegt: ‘Jullie moeten mij doodmaken, want zelf kan ik het niet meer.’
Wij zwijgen en leggen haar in bed. Een paar dagen later overlijdt ze. Doodsoorzaak onbekend.