I
Ze wordt wakker tussen natte doeken
vliegen zoemen om haar hoofd
opent haar ogen
kakkerlakken schieten langs
haar tenen
Het is nog stil
de generators zoemen niet
er zijn geen druppelende kranen
gebarsten ramen
zware dreunen
ritmiek van metaal
Ze sluit haar ogen
ziet haar zus knielend
naast de oudste olijfboom
er zitten 11 kogelgaten in
de stam is met as bedekt
net als de rest van het land
Ze rent naar haar vader
een standbeeld met klemmende kaken
zijn baard zit in de war
zijn schouders zijn knopen
zijn handen hangen vreemd
Ze voelt een hand op haar dij
schrikt ervan
opent haar ogen
De geur van stilstaand water
snelt naar haar neus
ze grijp haar maag vast
Mama strijkt over haar
klittende haren
bindt haar sjaaltje
om haar dochters hoofd
Ze is haar glans verloren tijdens de derde vlucht
Papa in witte lakens
haar zus weigerde te gaan
Ik weet niet waar ze is
II
Ik word wakker tussen plakkerige lakens
het geluid van mijn wekker
snijdt door de ruimte
Ik open mijn ogen
tik op het NOS pushbericht
trek aan de wijzers van de klok
bevel ze te stoppen
Mijn voeten zijn zwaar
ze slepen me de trap af
de deur door de keuken in naar de gootsteen
Ik pak een glas
vul het met kraanwater
vouw mijn woede tot een vliegtuig
met rood kras ik
NOEM HET WAT HET IS