Omdat ik moet feesten, gaat de wekker om vijf uur in de ochtend. Ik schuif de gordijnen opzij en zie dat het langzaam licht wordt. Ik trek mijn mooiste kleren aan. Voordat ik de deur uitga spuit ik parfum op mijn hals. Ik knijp in mijn tepels en zeg: ‘Zet ‘m op, geile beer.’ De blouse die ik draag is gemaakt van een dure stof die niet kreukt. Ik kan de hele dag aan mijn tepels zitten zonder sporen achter te laten. Niet dat ik dat wil, ik heb dingen te doen, en moet minstens acht uur slaap per dag hebben.
De club is gevestigd in Amsterdam Oost, in een voormalig pakhuis. Een haag van ballonnen leidt naar de ingang. Eenmaal binnen ga ik meteen dansen. Ik heb maar anderhalf uur. Dansen is goed voor je, het maakt serotonine en dopamine vrij, het laat je huid glanzen. Er zijn andere mensen in de club. Zij dansen ook. Een meisje morst acaibessensap terwijl ze met haar heupen draait.
Ik knoop een gesprek aan met twee bekenden en zorg ervoor dat ik vaak lach. Ook al zo enorm goed voor je, lachen. En het is gewoon leuk om te doen. Terwijl ik met de bekenden praat, denk ik: er waren tijden dat de mens in het oerwoud hallucinerende planten at en met stokjes op stenen sloeg. En natuurlijk de goden aanroepen alsof er geen morgen is, maar een condoom om de stijve tampeloeres sjorren, ho maar. Verwoed kap ik het gesprek af en ga weer dansen, heel intens, met zwaaiende armen en benen. Het is nooit te laat, denk ik. Ja, voor mijn oma is het te laat, maar die is al dood, dat telt niet.
Gelukkig heb ik goede deodorant bij me. Als ik om negen uur op mijn werk verschijn ruik ik fris. De baas vraagt of ik op stap ben geweest, ik zie er zo gezond en uitgeslapen uit. Ik knik. Heel goed, zegt de baas, je kunt niet vaak genoeg op stap gaan. Zelf probeert hij het minstens drie keer per week te doen.
De rest van de dag werk ik. ’s Avonds ga ik naar yoga en eet wortels die ik doop in zelfgemaakte tzatziki. Liggend op bed loop ik in gedachten door mijn woning. De kamers zijn schoon en leeg, net zoals mijn hoofd. Mijn lakens ruiken naar citroen, uit het ventilatierooster komt frisse lucht. Het is negen uur ’s avonds. Ik denk weer aan de mensen in het oerwoud. Het is lang geleden dat ik de nacht heb gezien.