Op mijn schoot ligt Koos hartstochtelijk te spinnen. Vanmorgen wilde ik een foto van hem maken. Ik hoopte dat hij een pootje voor zijn ogen zou slaan in zijn slaap, dat doet hij soms. Of dat hij zichzelf zou begraven in mijn dekens, of dat hij met al zijn pootjes gespreid en zijn kin plat op het bed zou gaan liggen maar dan met zijn ogen open. Ook dat doet hij soms. Een foto voor op instagram. Daar zou ik iets onder schrijven als ‘I feel you’ of ‘O o o Amerika’. Hij sloeg zijn poot niet over zijn ogen, hij begroef zich niet in de dekens. Het maakt hem niet uit. Hij wilde naar buiten.
De plant voor mijn raam is twee keer zo groot als toen ik hem een maand geleden kocht bij het tuincentrum. ‘Och jonkie’, zei ik. ‘kom maar met mij mee, dit asiel is niets voor jou’. Ik heb hem een ruimere pot gegeven en een plekje in de vensterbank. Het is een grote plant met grote bladeren. Als handen zijn ze, kolenschoppen. Eén blad is fier omhoog gestoken. Een high five met het licht.
M is net verhuisd en heeft nog geen internet. Ze zit naast me op de bank met haar laptop op schoot. Normaalgesproken werkt ze op kantoor, maar vandaag moest ze naar een begrafenis. Een collega. Vierentwintig jaren.
Daarna nog naar haar werk rijden was omslachtig, maar thuis heeft ze dus geen internet.
Op de televisie gaat Barron voor de honderdste keer bijna tegen de grond terwijl zijn vader aan het woord is. ‘En dan nog het weer. Het is een bewolkte dag. Op sommige plaatsen valt natte sneeuw. Vanavond klaart het hier en daar op, maar het blijft wisselvallig. Het is maximaal vier graden.’