Hij vindt het fijn als iemand tegen hem praat, dan weet hij dat hij iets betekent in de wereld.
Dat hij bestaat weet hij al, dat komt door Descartes, die stond in de Kijk. Die zei: ‘Ik denk, dus ik ben.’ Tegenwoordig geeft hij de voorkeur aan de uitspraak die Descartes vlak daarvoor deed, namelijk: ‘Ik twijfel, dus ik ben.’ De twijfel als bron van het bestaan, en zelfs als bron van zekerheid. Hij vindt het een mooie tegenstelling.
Er praten niet vaak mensen tegen hem. Op straat wordt hij weleens aangesproken door toeristen die op zoek zijn naar het Gemeentemuseum. En laatst in de supermarkt vroeg een oude mevrouw of hij een rol beschuit voor haar uit het bovenste schap wilde pakken. Toen vroeg ze waar de eieren stonden. Hij liep met haar mee, zei dat de witte eieren goedkoper waren en precies hetzelfde smaakten. Ze wilde toch de bruine.
Toen ze vroeg of die lekkere eendenpaté uit december weer terugkwam, begreep hij dat ze dacht dat hij hier werkte. Hij mompelde wat en liep snel met zijn noedels naar de kassa.
Thuis zette hij de waterkoker aan. Het zakje noedels scheurde hij open in een kom. Toen het water kookte, goot hij het erop.
Hij zette de kom op tafel. Klapte zijn laptop open.
Keek of er berichten waren.