Anders had ze nu haar inloopspreekuur. Maar ze zit op het terras. Ze kijkt naar de vertekende werkelijkheid in haar wijnglas. Refractie van het zonlicht. De huizen aan de overkant van de gracht staan ondersteboven. Het water is de lucht en de lucht is het water.
De eed van Hippocrates. Geen patiënt de rug toekeren. De hulpvraag van mensen tegemoet komen. Een mens in nood is actie. Erop af.
De man staat op de reling van de gallerij. Ze weet hem te overtuigen er vanaf te komen. Nu richt hij zijn woede op haar. Een gevecht. Uit het niets een brandweerman. De overmeestering. De kalmerende spuit.
Die avond, als de kinderen op bed liggen, zet ze voor het eerst de morfinespuit in haar eigen been. Ze kan haar handen bijna niet rustig krijgen.
Nu mag ze zomaar ’s middags een wijntje.
Op de bodem van haar glas ziet ze in het zolderraam een man verschijnen. Ondersteboven.
Er volgt geen klap en er komt geen ambulance. De man zeilt met zwemmende armen haar glas uit.