Je ligt te lang in bed, in een half-opgemaakt bed, want het dekbedovertrek past niet echt en dus gaat het er steeds af. Je haalt je neus op. Het is vast geen Corona, maar het stof in de kamer, dat zich rustig verzamelt onder de spijlen, naast de schoenen, halve paren sokken, de vibrator zonder batterijen en het omgevallen glas water.
Gister miste je de trein en je fiets liep aan en het waaide en je was later thuis dan mocht. Daar keek je te veel van een slechte serie. Dus ben je nu moe.
Je hebt geen idee hoe laat het is en of je wekker wel ging, want je telefoon is op en dat maakt ook niet uit, want niemand vraagt waar jij blijft. Of waar je werk blijft. Je zet je computer aan en de serie van gister en je staart drie afleveringen weg.
Je hond ademt in je gezicht. Ze stinkt en moet naar buiten. Maar als ze op bed mag, dan kan dat wachten en het regent buiten en binnen klinkt het als hagel. Misschien is het ook wel hagel, het is immers pas april.
Het is niet dat je lekker ligt. Je hebt een klein hoekje tussen de hond, de katten en de was. Vuile was die niet meer in de wasmand past. Of de schone was die niet meer in de kast past. Je weet niet wat wat is.
Je hebt honger en paaseitjes zijn geen ontbijt, maar de koffie is op en vierendertig is echt te laat om te beginnen met roken.
De wereld is vandaag beige en beige is nog veel erger dan grijs, maar de cola heeft een mening. Ook al zei je helemaal niets.