Ik lijd ook onder mijn uiterlijk. Mijn ogen zijn te flets, mijn wimpers te stekelig, mijn neus te bloemkool, mijn wenkbrauwen afwezig. Sorry dat ik zo oppervlakkig ben. Maar je begint er zelf over. En ook mij beneemt het soms de adem. Dan kijk ik per ongeluk in de spiegel, dan zie ik die dikke plooien in mijn voorhoofd, mijn grijze vel, mijn schilferige lippen. Dan kan ik echt even niet lekker doorademen. Mijn sigaretje heb ik echt nodig dan. Maar mag ik er daarom niet meer zijn? Gaat iemand de huisarts bellen voor dat speciale laatste bezoekje?
Harry is er nu eenmaal. En niemand begrijpt hem beter dan ik. Is dat niet waar het om gaat? Dat we elkaar begrijpen? Dat we ons kunnen verplaatsen in de ander? Een klein beetje liefde laten stromen? Van mens tot mens, van mens tot dier? Harry is niet schattig. Hoor je wat ik zeg? Harry is een lelijk mormel. En hij stinkt. Hij piept. Soms ben ik bang dat hij een oog verliest. Maar het is mijn Harry. Hij is lief. Hij likt mijn wangen als ik moet huilen. Hij houdt zijn koppie scheef als ik een lang verhaal vertel. Ik ga niet meer de straat op met hem. Want dan hoor ik dat hij schattig is. Of dat hij verboden is. Allebei. Hij sjokt de tuin maar in. Hij vreet zijn eigen drollen op. Hij likt mijn gezicht. Hij haalt piepend adem. Dat is wat hij doet. In leven blijven, moeite doen daarvoor. Omdat hij wil blijven leven. Naast mij op de bank, terwijl ik tv kijk. Ik hoor alleen zijn gepiep, de geluiden van de tv. En het gedoe op straat natuurlijk. Mijn telefoon ligt op de salontafel maar er staat niemand in mijn contacten. Ik heb Harry toch.