In mijn kamer vliegt een mug. Neefje, zeggen we in Groningen. Het dier vliegt steeds in de ruimte rond mijn hoofd. Ik sla haar in een reflex weg en verbaas me over het geweld dat ze kan verdragen. Binnen een halve minuut vliegt ze weer binnen sla-afstand.
Ik zou de mug dood willen maken om van het gezoem af te zijn. Dat kan ik niet. Ik ben bang dat ze door haar korte levensduur een andere tijdsbeleving heeft dan ik. Dat de korte klap waarmee ik haar leven beëindig, voor haar niet slechts een seconde duurt. Dat de doodsklap een urenlange kwelling is, waarbij haar lijf langzaam geplet wordt tussen een oranje muur en een oude krant. Dat ze haar vleugels hoort kraken. Haar lijfje voelt scheuren. Dat ze zoemt en spartelt tijdens een moment dat voor mij te kort is om waar te nemen.