Op de eerste dag van het schooljaar ’91 – ’92 (groep 7) verbood de Pakistaanse rechter mij verliefd te worden op Natascha. Natascha was nieuw op school. Meneer René had ons verteld dat Natascha vanwege wat probleempjes halsoverkop van school had moeten wisselen. Hij vroeg ons of we alsjeblieft een beetje aardig voor haar wilden zijn. Dus wij verwachtten een grijs muisje, een nieuw slachtoffer voor onze pestkoppen, maar in plaats daarvan werd na de middagpauze het mooiste meisje van de hele wereld aan ons voorgesteld.
‘Alles leuk en aardig,’ zei de Pakistaanse rechter toen hij die middag met me mee van school naar huis liep, ‘maar jij bent niet verliefd op Natascha. Ik verbied het.’
‘Waarom?’ vroeg ik.
‘Gewoon,’ zei de Pakistaanse rechter. ‘Omdat ik dat kan.’
‘Maar iedereen is verliefd op Natascha,’ probeerde ik. De Pakistaanse rechter keek me hooghartig aan en fronste. ‘Ja, nogal wiedes,’ zei hij, ‘dat glanzend bruine haar, dat kerngezonde huidje, die kiwigroene ogen… zo kan ik het ook.’ De Pakistaanse rechter haalde hoofdschuddend een snee roggebrood uit zijn jaszak en zette er zijn tanden in. Ik vroeg mij af waar hij eigenlijk vandaan was gekomen en hoe lang hij van plan was te blijven, maar in plaats daarvan zei ik ‘je vergeet dat neusje.’ De Pakistaanse rechter at rustig zijn mond leeg en zei: ‘Wees niet bang. Voorlopig ga ik nergens heen.’
Ik werd niet verliefd op Natascha. Ook niet toen ze tijdens de landelijke sportdag van de tribune als in zo’n film ‘je kan het Dirk’ naar me riep, waardoor ik de 800 meter won. Zelfs toen ze maanden later tijdens de avondvierdaagse vanuit het niets ineens mijn hand pakte, doofde ik uiterlijk kalm en onbewogen met hulp van de Pakistaanse rechter vliegensvlug het binnenbrandje. Na drie kilometer liet Natascha mijn hand los. De Pakistaanse rechter knikte goedkeurend en zette zijn tanden in een Elstar.
‘Oké,’ zei Natascha na een halve kilometer gezwijg, ‘wat is er? Want ik ben echt wel leuk genoeg.’
‘Ja,’ zei ik. ‘Maarre…’ Ik wist niet goed wat ik moest zeggen. Als ik over de Pakistaanse rechter zou beginnen, zou Natascha meteen weten dat ik knettergek was, want die man bestond alleen maar in mijn hoofd. Dat wist ik zelf ook wel. Van de andere kant was ik helemaal niet verliefd op Natascha, dus ik had niks te verliezen en je kan een zin nu eenmaal niet eindigen met ‘maarre…’
Ik wees naar de Pakistaanse rechter en zei: ‘Hij heeft het me verboden.’ Natascha keek stomverbaasd van de Pakistaanse rechter, naar mij, weer naar de Pakistaanse rechter en toen weer naar mij. ‘O,’ zei ze zichtbaar opgelucht, ‘vandaar! Je bent er zo eentje.’
‘Wat voor eentje?’ vroeg ik.
‘Zo eentje als hij,’ zei ze hoofdschuddend. Ze sloeg me amicaal op de schouder en ging lachend terug naar haar vriendinnen. De Pakistaanse rechter zette schouderophalend zijn tanden in een Liga, wees naar mijn gebroken hart en zei: ‘Zie je nou wel?’ Of iets dergelijks. Hij had zijn mond vol.