Misschien herinner je je die keer dat we met de nachttrein naar mijn huis zouden gaan. We renden, we waren dronken, jij had daarnaast ook je enkel gekneusd. Mijn chipkaart was stuk, tegen de tijd dat ik een papieren ticketje te pakken had was de trein weg en omdat het de nachttrein was kwam de volgende pas over een uur min een minuut. De trein naar Amsterdam kwam een half uur eerder, dus we gingen naar jouw huis.
Je had een fiets maar die stond op Amstel en dat mag dan een intercitystation zijn, een nachttrein stopt er niet. Hij rijdt er wel langs en seconden later rijdt hij langs jouw huis; vanuit de coupé zagen we jouw raam met daarachter ons bed en op ons bed de kat die van zichzelf is, tien minuten later stonden we op Centraal.
Op het perron stond een Britse toeriste te kotsen, haar vrienden probeerden ervoor te zorgen dat de kots in de kuil van het spoor terecht kwam maar zij zelf niet.
Naast de schuifdeur zat een man trompet te spelen. Misschien kon hij niet slapen en dacht hij: als ik niet slaap, dan de hele stationsbuurt niet. Misschien dacht hij ook: in deze buurt slaapt toch nooit iemand, dat kan ik met mijn trompet hooguit draaglijk maken. Je kunt de dingen op zo veel manieren bekijken.
Er was een hondje, midden in de nacht, dat lag te slapen in het mandje voor op de fiets van een vrouw die flink slingerde en er was een man die naar ons schreeuwde dat we kutwijven waren met onze tampons, en die daarna wegrende alsof we achter hem aan zouden komen. We liepen en liepen, dronken en met die gekneusde enkel van jou en we keken steeds of we een fiets zagen die niet op slot stond, maar we vonden er geen.