I
Het is windstil
Boven het weiland hangt een scherfje licht
tientallen sterren
De schutting kraakt niet meer
Het gras is gemaaid
Op het pad naar het erf glanzen kiezelstenen kriskras door elkaar
Als je je ogen spitst
kun je tussen de bomen figuren ontwaren
II
Ze bewegen snel
in schoenen met stalen neuzen
dubbelgestrikte veters die een tikkeltje schuin hangen
Ze hebben hun broekspijpen omgeslagen
geoliede machine
breekijzer in de hand
Er zijn plannen gesmeden
kaarten bekeken
routes met stippels bezet
Ze zetten kracht
dromend van gouden bergen
stappen ze naar binnen
III
Onder elke jas bevindt zich een leger
schouder aan schouder vormen ze een wankelend lichaam
spitse neuzen naar dezelfde kant gericht
Ze waren nooit alleen
Geleid door het geritsel van hun pootjes
Rollen ze goudgele zonnen vliegensvlug het duister in