Het was warm in het crematorium, maar dat kon ook aan hem liggen. Aan de drukte lag het niet, in elk geval. De jeugdvriend werd noodgedwongen in besloten kring gecremeerd. De maximaal dertig rouwenden moesten op minstens anderhalve meter van elkaar plaatsnemen. Voorafgaand aan de ceremonie was het in de ontvangsthal vooral over corona gegaan, na afloop in de aula zou het niet anders wezen. Je kon van de betreurde veel zeggen, maar niet dat hij kwistig met onuitwisbare indrukken had gesmeten.
Hij was te vroeg geweest en had om de tijd te doden een blokje rond de strooivelden gelopen. Zakelijk lenteweer met een koud stralend zonnetje. Her en der lagen omgekieperde dierbaren in het gras. Bij sector B vak 1 trof hij een ex. De ex was ook te vroeg. Ze hoefden gelukkig niet na te denken over hun manier van begroeten. Gewoon de standaardonhandige zwaaisessie waarmee je veinst dat je de ander het liefst om de nek zou willen vliegen, maar ja, corona hè?
‘Ik hoopte al dat jij er ook zou zijn,’ zei de ex tegen hem. ‘Ja,’ zei hij tegen de ex, ‘ik hoopte ook dat jij er zou zijn. Kut, dacht hij. Die ‘ook’ stond verkeerd, zeker zonder die ‘al’. Nu klonk het net alsof hij speciaal voor de ex naar de crematie van de jeugdvriend was gekomen. Misschien was dat ook wel zo, maar van de andere kant, misschien ook wel niet. Hier had hij van te voren expres niet over nagedacht.
Samen waren ze terug naar de ingang van het crematorium gelopen. De familie van de jeugdvriend stond de bezoekers op te wachten. Het pad tussen de strooivelden was te smal geweest om de juiste afstand te bewaren en daarna waren de ex en hij vergeten om die alsnog te betrachten. Zodoende zag de familie nu een koppel op hen af komen. De moeder zei: ‘Wat fijn dat jullie zijn gekomen.’ Ja,’ zei de ex, ‘dat vinden wij ook.’
Eenmaal in de ontvangstruimte was het te laat om alsnog de juiste afstand tot elkaar te bewaren. De mensen zouden denken dat ze het niet zo nauw namen met de voorzorgsmaatregelen. Dat kon echt niet in dit gezelschap. Ze moesten nu volhouden dat ze een stel waren, want een stel mocht het wel. Daarbij gaf het toch niet wat de mensen dachten. Zij kenden niemand en niemand kende hen.
Hij moest naar de wc. ‘Snel dan, zei de ex, ‘laat me niet alleen, hier.’ Hij gloeide.
Een dikke man in een bruin pak nam plaats achter het spreekgestoelte en vouwde enkele a-4tjes open. Een oom, waarschijnlijk. ‘Geachte aanwezigen,’ begon de oom.
‘Oké,’ zei de ex, ‘dit gaat te lang duren.’ De ex pakte zijn hand en begon vakkundig te huilen. ‘Kom, het wordt ons te kwaad hier.’
‘Normaal gesproken waren we nu naar een café gegaan,’ zuchtte de ex toen ze samen op de verlaten parkeerplaats stonden.
‘Ja,’ zei hij. ‘Dat denk ik ook.’