De huizen zijn nieuw hier om de hoek, het pleintje is nieuw en sinds kort zijn ook de man en zijn hond nieuw in de buurt. Een goed idee, leek hem. Met een viervoeter heb je vanzelf aanspraak.
Nu de zomers hier warmer worden, denkt hij vaker terug aan de fruitbomen en hoe ze daaronder zaten aan lange tafels, als de nieuwe kaas gevierd werd. Hoe makkelijk contact maken was, door het gezamenlijke onderwerp, of omdat iedereen familie van elkaar was.
Op iedere ronde, drie maal daags en soms nog een klein rondje ’s nachts, begint hij de mensen te herkennen die, net als hij, vasthouden aan routines.
De vrouw met de witte boodschappentas ziet hem bij het nieuwe klimrek. Ze loopt op hem af.
‘Wat een onwaarschijnlijk mooi beestje.’ Ze gaat op haar hurken zitten. Ze aait het lange haar. Hij weet precies hoe zacht het is. Ze heeft stevige dijbenen. ‘Wat is het voor soort?’
‘Een kruising tussen een Australische herder en een teckel.’
De hond heeft de vorm van een teckel, helemaal compleet, slank, lang en laag bij de grond, maar zijn vacht is een kleurendeken van dan weer zwarte stipjes op witte vacht, dan weer een onbestemd bruin, een stukje oker. Een lange wuivende staart. Een gespikkeld oor staat rechtop en het andere witte oor hangt gehoorzaam langs het spitse kopje. Een teckel met een vacht waar geen teckel in zit.
De man overweegt zichzelf voor te stellen als ze zegt:
‘Ik heb nog nooit zoiets moois gezien.’
‘Ik weet ook niet hoe het zo heeft kunnen gebeuren.’
‘Hoe heet ie?’
‘Mokum en het is een meisje.’
Over welk nieuws gaat dit?