In de ochtend begon het al. Ik werd belachelijk vroeg wakker, stapte slaapdronken op het dakterras en keek de verte in. Die bleek er niet te zijn, die verte. De tuinen tegenover waren haast verdwenen, een onzichtbare vogel tjirpte schril boven alles uit.
Soms is mist een zegen. Ze trekt op achter de huizen, ze bedekt de ochtend, ze vermengt zich met het late rood van de avond, ze verbergt de zomer die nog niet eens echt begonnen is.
Misschien is er meer mist nodig. Mist die de scherpte van woorden haalt, die handelsoorlogen omwolkt, die bommen de weg kwijt laat raken, die Melania een antwoord geeft: Ik ben er gewoon, ik leef, ik adem, jullie zien me alleen niet.
Al dat bewustzijn, dat wat aan het licht wordt gebracht, het is als een schreeuwende pasgeborene waarvoor alles moet wijken. Doe mij maar dagen als deze. Dagen waarin alles zacht verdwijnt.