Het was broeierig warm op die ene zomerse dag. Ik fietste de stad uit, keek naar het Bossche Broek. Een groot natuurgebied aan de rand van de vesting. In 1629 trokken er rennende legers van Frederik Hendrik doorheen, nu werd er gejogd zonder richting. Als het geen oorlog is, kan beweging ook een doel hebben.
Ik was 21, student nog en woonde in die tijd in Utrecht. Vaak ging ik in de vakantie naar huis. Stiekem vond ik Den Bosch nog steeds de mooiste stad op aarde. Het was de stad waar ik als kind gelopen had, met mijn oma bij V&D een taartje ging eten en waar ik mijn vader in een ambulance zag verdwijnen. Ik had het gevoel dat Den Bosch met mij meegroeide. Ik was er voor het eerst uitgegaan, voor het eerst verliefd geworden. De stad paste mij altijd.
Die middag fietste ik naar mijn ouders. Het centrum uit, door de Peperstraat en de Verwersstraat. Naast mij kwam een auto rijden. De muziek stond aan. Ik wist niet wat voor muziek. Toen al hield ik de top 40 niet meer bij. Mijn zomerjurkje waaide op, er werd gefloten. Ik heb nooit om kunnen gaan met fluitende mannen. Het dankjewel wat sommige vrouwen zeggen, klinkt bij mij altijd een beetje lullig.
Toen hun raampje naar beneden ging, probeerde ik me te concentreren op de weg. Dit was een gevaarlijk kruispunt. Vier jaar later zou ik er aangereden worden, maar dat wist ik toen nog niet. Voordat ik op het knopje van het stoplicht kon drukken, ging een man uit het zijraam van de auto hangen. Hij hief zijn hand op – een grote, vlakke hand – en sloeg hard op mijn billen. Het volgende moment trok de auto gierend op en ik hoorde een zware mannenlach.
’s Avonds heb ik het jurkje in de prullenbak gegooid. Ik wist niet zo goed waarom. Het jurkje was niet echt mooi, dat zal geholpen hebben. Tegelijkertijd voelde ik een ongemak, waar ik niet aan toe wilde geven. Want wat is nou een klap op je billen? Is dat zo erg? Als ik het verhaal aan vrienden vertelde, lachte ik er zelf om. Ik wilde het niet zo zwaar maken. Eén vriendin zei dat ik het als een compliment moest zien. Met mijn kont was niets mis. Klapwaardig. En ze hield haar glas wijn waarderend omhoog.
Wat mij overkwam is niet uniek. Niet uniek voor mij en niet uniek voor vrouwen in het algemeen. In de kroeg ben ik twee keer in mijn kont geknepen, in een discotheek kwam een jongen per ongeluk precies met zijn handen op mijn borsten terecht. En ‘hoer’ schijnen mannen als compliment te bedoelen. Of niet, maar dat weet je als vrouw niet altijd zeker. Het vrouwenlichaam is publiek bezit. Misschien gebeurt dat ooit nog met piemels. Maken we er zonder pardon knoopjes in, knijpen we hard in ballen en rijden we tegen schriele jongensruggen op. Net zo lang, totdat niemand meer lacht. Ook de slachtoffers zelf niet. De moraal jogt zonder richting rond.