Zij geloven dat zij er is. Het ritselt in het riet en onder de struiken. De geur van koper. Ze zeggen dat wanneer zij zich niet toont ze haar adem inhoudt.
Je ziet haar wanneer het donker is. Tenminste iemand heeft haar gezien. Gele reflecterende ogen, niets van haar meterslange lichaam. Slechts een blik. Haar wezen blijft verborgen.
Zag een kind haar onder bed? Keek zij de dader aan vanuit zijn geweten? Een zelfverklaarde kenner van sprookjes, reptielen of zelf verzonnen mythologieën doet zijn verhaal. Euridice misschien? Onze Freudiaanse schaduwzijde? Zij is veel en tegelijk onbestaande. Zij wordt alles voor je wanneer je de schijnwerpers op haar richt maar je ze maar niet ziet. Zij is verdwenen in je paniekerige zoektocht naar verheldering en eigen helderheid.
Wat je verborgen houdt wordt de ander voor je. Wat je toelaat geeft het leven je terug. Hoe je droomt bepaalt de werkelijkheid. Nooit andersom.
Soms heerst er twijfel. Het is eigen aan iedere grote opgave en proces. Of ze wel te vinden valt? Het de grote zoektocht wel waard is? Zij stoppen niet met zoeken. Er zijn vloten ingezet. Terrein wordt uitgekamd en afgebakend. Ze zal gevonden, uit het inexistente opgehengeld worden. Men zal haar vangen en uit de wateren uitsluiten.
Hoe lang houdt zij de adem al in? Is onze wereld de rommelplaats in haar longen, die in kwabben en bronchiën open springt, waar we elkaar de reutelende hel aandoen en in spaarzaam vacuüm getrokken flitsen de hemel beloven? Slaakt zij een zucht, giert de hoop ons door het leven, hapt de ziel even adem, verstijft het bovenlichaam en hoor je het, ook al is het maar het fragiele van de asem, in het grote bos fezelen.
Leven tussen niet vallende ademzuchten is net blijven luisteren en de taal blijven vinden gehoor te leggen aan wat niet bestaat.
We zijn veel rijker dan we denken. Het systeem kan ons slechts aanleren te verlangen naar andere plaatsen, mensen of onmogelijk te vangen tussenwezens. Voor deze ingebeelde en opdrongen aantrekkingskracht smijten we ons hele leven, geven ons vermogen lief te hebben op en slijten we onze mooiste jaren. Dat we ontevreden zijn, of soms ontevredenheid ervaren, komt misschien niet voort uit de afwezigheid van waar we naar verlangen, maar uit een onvermogen om waarde te halen uit wat we al bezitten. Jij weet het, verstijft plots, kijkt met je gele koperogen, bent gevat, duikt in de tijd van fragiele asem, komt onder en boven de stromen, ontwijkt de schijnwerpers, trekt een wenkbrauw omhoog en registreert nauwkeurig verder het ingebeelde ruisen van de drakenstaart.