Ik prik.
Met mijn vork.
Erwten op mijn bord.
Het zijn er zeventien.
Ik meet.
Ik weeg.
Ik prik opnieuw.
Ik schuif.
Drie erwten naar links.
De rest naar rechts.
Zij mogen niet meedoen.
Zij zijn af.
Ze kijken.
Ik prik.
Een erwt in mijn mond.
Ik kauw.
De erwt onder mijn tong.
Ik reken.
Ik eet er drie.
De uitverkorenen.
’s Nachts zit de erwt me achterna.
De boterham met margarine van de vorige dag staat te grijnzen in een hoek.