Ook jij bent klein geweest.
Vaal klein eitje met halftransparante schaal. Ik zag je hangen,
in die grot
aan die tros
tussen een honderdtal anderen verstopt.
Jíj viel me op.
Ik heb je niet zomaar lief.
Ik heb je ontdekt.
Nu denk ik met de regelmaat van de eb:
Krul je om mij heen, heldin
met alle omhelzingen die je hebt.
Heb ik dagen inktzwart gehuild omdat je mij niet opmerkt, maar
onderwatertranen komen nooit op de juiste plek terecht.
Voegen wij ons samen,
kronkelvlees om kronkelvlees:
bewaak ik onze eieren. Strijk ik er achtmaal per dag acht keren over om de algen weg te houden.
Dankzij jou durf ik buiten mijn vertrouwde domein.
Tegen beter weten en de stroom in,
als een verliefde prins verdrinkend in een poging
zijn meermin te beminnen.
Wat móet je daar? Wat heb je daar? Wat denk je daar te vinden?
Ik kom je halen.
Zal me aan je vast zuigen. Nop
voor
nop. Vacuüm.
Zes harten, één klop.
Trek je mee, terug die diepte in.
Wij brengen: een symfonie in dalend dubbeloctaaf.
Laat ons uitsterven in stille wateren.