Behoedzaam sluit hij de deur achter zich.
‘Meneer Verkerk?’
Hij duwt de rolstoel onder de gootsteen.
‘Meneer Verkerk?’ Hij probeert het iets harder deze keer.
De ogen van Meneer Verkerk zijn gesloten.
‘We gaan u een klein prikje geven meneer Verkerk.’
De vochtige waslap op het voorhoofd is warm geworden.
Meneer Verkerk zegt: ‘heeeeh…’ en ‘pfffflt…’
Maar denkt aan hoe hij vroeger onder tafel speelde als moeder de ramen lapte en hoe lekker het dan in de kamer rook.
Hij steekt de naald in het rubberen dopje van de flacon.
‘Bidden wij nu vol vertrouwen tot God die we onze Goede Vader mogen noemen.’
Hij haalt de plunjer omhoog.
‘En tot Maria, onze Goede Moeder.
Bidden we samen het Onze Vader en Weesgegroet.’
Met duim en wijsvinger tikt hij tegen de cilinder van de spuit.
Meneer Verkerk denkt aan gehaktballen. De ballen zoals Marietje ze altijd maakte. Dat waren beste ballen.
Hij aait over de oude handen, stroopt de pyjama op en zoekt een ader in de rimpelige huid.
‘Onze Vader, die in de hemelen zijt, uw naam worde geheiligd
Uw Koninkrijk kome, Uw wil geschiede op aarde alsook in de hemel.’
Hij klopt de ader dik tussen de levervlekken.
‘Geef ons heden ons dagelijks brood.
En vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren.’
De naald dringt in de huid.
‘En leid ons niet in bekoring, maar verlos ons van de boze.’
Hij zuigt wat bloed op.
‘Want van u is het koninkrijk en de kracht en de heerlijkheid tot in de eeuwigheid.’
Langzaam spuit hij de insuline in. Meneer Verkerk pruttelt nog een beetje.
‘Amen.’