In de meivakantie werd er na het avondeten buiten gevoetbald. Eerst de deuren langs en dan met onze jassen doelen maken in een weiland aan de rand van het dorp – op het voetbalveldje achter mijn huis werd er door oudere jongens gerookt en gedronken.
Pijn in je milt na een lange sprint door een volle maag, gaten in je spijkerbroek door de slidings in het gras. Ik herinner de avond dat mijn beste vriend op doel moest en een harde bal zijn middelvinger brak. Zijn vinger boog zoals vingers niet horen te buigen, pas toen we bij de eerste hulp kwamen voelde hij de pijn.
We sprongen om op het weiland te komen over een greppel – soms redde je het niet en verdween je tot je knieën in het kroos. Achter een schuur maakten we een groot vuur van hooibalen, spoten daarna goedkope deodorant over onze kleren om de geur van de rook te maskeren.
We hadden geen klok maar wisten dat het tijd was om naar huis te gaan als het begon te schemeren. Ik liep naar huis door lege straten, legde de voetbal in onze garage en liep mijn huis binnen. Rumoer van mensen en de televisie uit de woonkamer. Op het scherm zag ik een man liggen op een parkeerterrein met een open mond en bloed op zijn kale schedel. Mijn moeder kwam naar me toe en zei dat ik niet verder mocht kijken.