Op een woonboot aan de Theems wordt een meisje wakker. Boven haar hoofd hangt een mobiel met olifantjes. De dieren werpen vreemde schaduwen op het plafond. Het meisje draait met een wijsvinger cirkeltjes in haar blonde haar. Rond en rond, haar voor haar, tot de vinger erin verstrikt raakt. Ze geeft er een rukje aan. De haren trekken zich strakker, snijden in haar vel. Ze trekt uit alle macht. Haar wangen kleuren rood, het topje van haar vinger blauw. Haar grote ogen knijpen zich tot spleetjes en haar lippen trillen. Dan begint ze te huilen. Eerst zachtjes, met kleine pauzes, maar al snel luider en luider, hoger en hoger, tot ze onafgebroken schreeuwt. Een deur gaat open en kleine voetjes drentelen driftig richting haar bed. Het slaaphoofd van haar twee jaar oudere zusje verschijnt. Ze is vijf en woedend. In haar linkerwang zit een vouw van het urenlang slapen op haar knuffel genaamd Eddy, een vaalgele leeuw. Ze klautert het bed in en drukt kordaat haar vinger op de lippen van haar zusje. ‘Ssst!’ sist ze. ‘Ssssst!’ Het meisje blijft schreeuwen. Haar zus duwt nu beide handen op het huilende gezichtje. Tranen en snot druppen langs haar vingers. Dan voelt ze hoe twee armen haar vanachter omhelzen, optillen en op de grond zetten. De moeder van de meisjes kust haar jongste dochter en knipt met een nagelschaartje de haren los van de blauw aangelopen vinger. ‘Ssst!’ sist haar oudste nogmaals. ‘Sssssst!’ sist nu ook de moeder terwijl ze van haar hand een slang maakt die onder pyjama’s kruipt en bolle buikjes kietelt.
Op een woonboot aan de Theems liggen twee meisjes wakker. De een is vijf, de ander drie. De een aait een vaalgele leeuw over zijn kaal geknuffelde lijf, de ander staart naar de schaduw van een kudde olifanten op het plafond. De meisjes houden elkaars handen vast. Hun vader heeft ze vanavond in hetzelfde bed gelegd. Hij loopt heen en weer tussen de bank in de woonkamer, de keuken, de hal, de tuin en zijn bed waar hij niet in liggen wil. Soms kijkt hij of zijn dochters al slapen. Soms krijgen ze een kus. Soms denken ze alle drie even dat ze iets willen zeggen maar zwijgen dan toch. Af en toe kraakt er iets, klinkt er iets en kijken ze elkaar met grote ogen aan. Maar nooit is het haar voetstap, nooit meer haar stem die zachtjes sist.