Met zijn grijze haren en eendjessokken was Jos op een donderdagmiddag in maart rechtstreeks vanuit de universiteit naar de basisschool gewandeld om daar zijn eerste les te geven. Hij was die ochtend met pensioen gegaan en stond nu – voor het eerst sinds veertig jaar – onzeker voor de klas.
Jos begon zijn onderzoeksles aan groep 7 met de vraag welke zintuigen er zijn. Na enige stilte en aanmoediging noemden de kinderen braaf vijf zintuigen op. ‘We vergeten er nog één,’ zei Jos, ‘de fantasie!’ Hij noemde het zijn zesde zintuig.
‘Maar die klopt toch niet?’ vroeg Emilio. ‘Mijn vader vindt altijd dat ik te veel verzin.’
Jos schudde zijn hoofd: ‘Fantasie is heel belangrijk, omdat die de oprechte vragen kan stellen.’
Om dat te illustreerde haalde Jos een walvis uit zijn tas. Het was geen echte walvis, maar de leerlingen gaven de meegebrachte wervelkolom een naam – Walter Walvis – en keken, luisterden, voelden en roken nieuwsgierig aan het stuk bot.
‘Moeten we dan ook proeven?’ vroeg Kars. De klas lachte.
‘Je kan een skelet niet eten, maar wel onderzoeken met je tong.’ Jos had niets te verliezen, stak zijn tong uit en likte aan het skelet. ‘Een beetje droogjes, maar zo glad als een lolly,’ zei hij. De klas moest lachen, opnieuw, nu omdat het ijs gebroken was.
Jos glunderde met elke vraag over baleinwalvissen, kalveren en de onderwaterwereld die werd gesteld ietsje meer. De leerlingen namen niet makkelijk iets van hem aan, een totaal andere houding dan Jos gewend was van onderzoekers en studenten die hem hoogstpersoonlijk wilden spreken, nadat ze al zijn onderzoekspublicaties uitvoerig hadden bestudeerd.
Kritische vragen stelden de kinderen net zo goed. En meester Jos was er goed in om in mogelijkheden te denken. Zo was Marah vastgegroeid aan haar telefoon en in plaats van die het lokaal uit te bannen, bedacht Jos dat zij de camera kon gebruiken om foto’s van Walter Walvis te maken – uit verschillende hoeken, omdat dat tot nieuwe inzichten en perspectieven kan leiden. En het petje van Per ging het lokaal rond voor een rollenspel met een kritische journalist, wantrouwende boomer en enthousiaste influencer die vragen stelden. Voor hij het wist zaten alle leerlingen constant met hun vinger in de lucht, alsof er in hun armen een ijzerdraadje zat als in de vlechten van Pipi Langkous; nooit zakten ze in, niet totdat de laatste vraag beantwoord was.
Die avond hoorde Emilio’s vader voor de zoveelste keer hoe fantastisch meester Jos is – ‘Omdat we niet stil hoeven zitten!’ zei Emilio. Hun vader belde de volgende dag naar school om te vragen of Jos beschikbaar was voor een oudergesprek. Het antwoord: ‘Die dagelijkse rompslomp doe ik niet meer, ik kom alleen voor de verwondering.’
Misschien gelooft Emilio’s vader pas écht dat het bestaat als meester Jos in de krant komt, en hij met zijn eigen ogen leest over een meester die in zijn leerlingen gelooft, een meester om van te dromen.