‘Weet je wat? Ik doe het niet meer. Ik hou er gewoon mee op,’ zegt ze. Ze gaat aan de keukentafel zitten en slaat haar armen over elkaar. De kinderen vallen stil en kijken haar verbijsterd aan. ‘Ik doe alles voor jullie en ik word alleen maar afgesnauwd. Zoek het maar uit.’
De broodbakjes zijn leeg, het fruit is nog niet gesneden.
‘Maar we moeten zo weg!’ zegt de oudste.
‘Dan zou ik maar opschieten als ik jou was.’
Hij raakt een beetje in paniek.
‘Mama!’ roept hij.
‘Niks geen gemama,’ zegt ze. ‘Ik heb het helemaal gehad met jullie.’
‘Mama!’ gilt de jongste nu ook.
‘Ja?’
‘Je moet brood voor ons maken.’
‘Helemaal niet.’
‘Dan bel ik de politie!’
De moeder legt haar telefoon op tafel.
‘Ga je gang.’
De jongste begint te snikken.
‘Je maakt haar aan het huilen!’ roept haar grote broer. ‘Rotmens!’
‘De school begint over elf minuten. Ik zeg het maar even.’
De jongste slaat haar op haar schouder. ‘Jij bent onze moeder, jij moet het doen!’
‘Ik moet helemaal niks.’
‘Anders komen we te laat!’ zegt de oudste.
‘Dan zou ik maar opschieten.’
‘Maar ik heb citotoets!’
‘Dat had je eerder moeten bedenken, zei mijn opa altijd.’
Het is een kabaal van jewelste. De jongste beukt nog steeds tegen haar schouder. Ze kijkt naar de klok op het fornuis en ziet de minuten wegtikken. Deze keer houdt ze vol.