Mijn grootvader heeft in de Tweede Wereldoorlog gehuild om een pannenkoek. Hij zat met mijn grootmoeder en vier andere joden ondergedoken bij een zeer gelovig echtpaar, baptisten. Ze aten elke dag suikerbietenpap, ondanks dat het echtpaar voedselbonnen voor alle zes onderduikers ontving. Op een dag kwam er visite en de vrouw ging pannenkoeken bakken. Ze werden haast gek van de heerlijke zoete geur. Vlak voor het eten zei de strenggelovige baptist: ‘alle onderduikers naar bed!’ Ze kregen geen pannenkoek. Toen heeft mijn grootvader als volwassen man in z’n bed liggen huilen. Simon Carmiggelt heeft dit verhaal destijds opgeschreven en verwerkt in Ik mag niet mopperen. Mijn moeder vertelde laatst dat ze als kind een keer per jaar met haar ouders en broer bij dit echtpaar op bezoek ging. Ik vroeg of iemand ooit nog iets had gezegd over de pannenkoeken. Mijn moeder zei van niet, dat mijn grootouders toch hun leven aan hen te danken hadden, en dat niemand zoiets zou hebben gedurfd in die tijd, je kwam niet eens op het idee.
Gisteren was de Nationale Holocaust Herdenking. Ik belde mijn moeder en we spraken over burgemeester van der Laans woorden over het stapsgewijs uitgroeien van antisemitisme en racisme tot de Holocaust. We bespraken hoe de term zionist weer in zwang is geraakt, hoe veel mensen ervan overtuigd lijken te zijn dat ‘de joden’ alle macht en geld in handen hebben maar we bespraken ook hoe veel joden de term antisemitisme te snel in de mond nemen. ‘Daarbij’, zei mijn moeder, ‘de problemen uit die tijd besloegen een langere periode dan die vijf jaar oorlog.’ Toen vertelde ze het volgende. Mijn grootouders waren begin jaren 30 vanuit Duitsland gevlucht naar Nederland. Mijn grootmoeder zocht een woonruimte in Amsterdam, en had een afspraak met een hospita. In de woning vroeg de hospita naar de herkomst van mijn grootmoeder en ze vertelde dat ze met haar verloofde was gevlucht omdat het in Duitsland voor joden onleefbaar was geworden. De hospita trok wit weg en vroeg verbijsterd: ‘bent u joods? Maar, u stinkt helemaal niet!’
De ideeën van toen en nu over de joden tonen veel overeenkomsten. ‘Mensen zullen altijd een excuus vinden’, zei mijn moeder, ‘nu gooit iedereen het op Israël, toen ging het om de crisis. De joden zijn niet uitgeroeid maar domheid ook niet. De geschiedenis herhaalt zich altijd ongeveer.’
Als dat zo is dan zal er vanzelf weer een volwassen man in bed liggen huilen, uit pure onmacht.