Ze stond voor het schilderij. De bloemen waren geel en wit en roze.
Ze identificeerde zich als meisje, of vrouw, dus af en toe gaf iemand haar bloemen. Ze had altijd gezegd: Ik kan er niks mee. Ze vond het een raar idee. De bloemen van een plant verwijderen, ze thuis in een vaas op tafel zetten en dan wachten tot ze dood gingen. Ze liet een boeket dat uitgebloeid was altijd te lang op tafel staan, in water dat langzaam steeds bruiner werd, het lukte haar nooit te beslissen wanneer het in de prullenbak kon.
Toen ze wat dichterbij het schilderij ging staan, zag ze op een van de bloemblaadjes een vlieg. Geen echte, een geschilderde.
Ze herinnerde zich de gele plakslierten in de keuken bij haar ouders. De dode bromvliegen die eraan vastplakten in de zomer.
Was de schilder van een bloemstilleven zich automatisch bewust van vergankelijkheid?
Ze vroeg zich af wat mensen die graag bloemen kochten allemaal probeerden te ontkennen. Dat van het slap gaan hangen, het geel of bruin kleuren aan de randjes, het uitvallen, het slijmerig worden. Ze vroeg zich af of ze zo opgeruimd waren, zo gebrand op het frisse, het positieve dat ze elk verval uit de weg ruimden nog voor het de kans kreeg zich te laten zien. Zoals de kipfilets in de supermarkt. Per stuk verpakt, ten minste houdbaar tot. Daar hoefde je verder niet over na te denken.
Haar zoontje zei: mamma, ik denk dat ik het snap van die verpakkingen. Omdat daar altijd op staat tot wanneer je het mag eten. Ik denk dat als je langer wacht, dat het dier dan moet poepen. Ze maakte er een notitie van, voor later, zodat ze het kon onthouden.
De avond keek ze een documentaire.
Een meisje van veertien had hulp gevraagd bij haar depressie. Ze had het gevraagd aan haar omgeving, bij haar huisarts. Ze had alles gedaan wat ze kon. Vrolijk zijn. Er boven staan. De anderen uit het dorp die haar pestten niet geven wat ze wilden. Toch kon je het maar zo vaak horen: dat je beter zelfmoord kon plegen. Haar broer keek dapper in de camera. Haar moeder keek dapper in de camera. Haar vriendinnen. En het meisje dat zo tegen haar had opgekeken, omdat ze ook queer was.
Haar oma stak elke morgen drie kaarsjes aan, aaide haar over haar gezicht en zei: Het komt goed.