Louis schreeuwt als een leider op een plein. De menigte zwaait met vlaggen. Louis zit wit weggetrokken bij een persconferentie, maakt een armbeweging en vertrekt.
Louis is in een ziekenhuis en vecht tegen alles waar niet tegen te vechten valt. Toeval en de dood zijn een uiterst slechte combinatie. Toeval en voetbal zijn dodelijk.
Louis zit in een stoel naast zijn moeder. Ze kijken televisie. Zijn vader zit nooit meer in die stoel. Louis zegt tegen een journaliste: ‘Ik val op vrouwen met bruin haar, zoals jij.’ Ze zegt: ‘Wat goed.’ En: ‘We gaan door naar het volgende fragment.’ Louis doet niet aan feminisme. Hij laat een stuk van een spelshow zien waarin een vrouw juffrouwtje wordt genoemd en heeft het over de pannenkoekmachine. Hij had dat tactisch gezien heel anders aangepakt. Het juffrouwtje rent heen en weer met de pannenkoeken en haar verloofde zit onder de poedersuiker. Maar daar gaat het niet over. En waar het wel over gaat, dat gaat hij nu vertellen.
Louis houdt van Truus. Ze staan samen op de foto. Zij draagt een witte jurk. ‘Dat wou ze,’ zegt hij. Eerst kookte zijn moeder altijd voor hem, toen zijn eerste vrouw, toen zijn dochters en toen Truus. Hij kan heus wel een ei bakken. Hij kan heus wel een gesprek voeren, glimlachen, in de rede worden gevallen.
Louis is vloeibaar, Louis staat met 5-0 voor, Louis heeft zijn pensioen al in kaart gebracht en twijfelt maar voor 10 %. Hij weet bijna zeker dat hij stopt. Dat wil Truus ook. Louis heeft heimwee naar de huiskamer met de schemerlamp en de gymnastiekzaal in Watergraafsmeer. Louis kijkt vooruit en zou het daar graag nog lang over hebben.