Toen Lodewijk vanochtend wakker werd had hij de ingeving van zijn leven. Terwijl hij de slaap uit zijn ogen knipperde en de wereld haar felle kleuren nog niet had aangetrokken dacht hij: IK ben Lodewijk maar ik bén ook Lodewijk! Hij stond versteld van zichzelf.
Ineens keek hij heel anders naar de wereld; het wezen van de dingen had zich aan hem geopenbaard en hij wist zeker dat hij nooit meer terug zou kunnen naar hoe hij gisteravond nog naar de dingen keek. Zijn vrouw was zijn vrouw maar ook ‘zijn vrouw’. De afwas was de afwas maar wás dus ook echt de áfwas. Dit inzicht moest en zou hij gebruiken.
Hij liep naar de spiegel om daar zijn zinnetjes voor het volgende verkiezingsdebat te oefenen. ‘Goed articuleren en een open blik behouden, daar houden de kiezers van,’ had zijn adviseur meermaals tegen hem gezegd. ‘Nou goed dan.’
Hij keek naar zichzelf en begroette zijn nieuw ontdekte zelf. ‘Dag Lodewijk!’ zei hij monter. ‘Dag Wijkelood!’ zei zijn andere zelf terug. De twee knikten vriendelijk naar elkaar en Lodewijk begreep zichzelf nu beter. Zo was het met alles en iedereen, dacht hij, vooral met politici, maar in principe kon iedereen zo naar zichzelf en de wereld om zich heen kijken.
De eerstvolgende keer dat hij zijn kiezers zou toespreken twijfelde hij niet meer zo als voorheen. Hijzelf en hijzélf waren allebei hijzelf! Ze spraken samen tegelijk als één en zo zat het en zo had het altijd al gezeten! ‘Vanaf nu is het: de Lodewijks spreken, de Lodewijks lopen en de Lodewijks denken,’ dacht hij tevreden. Wijkelood in de spiegel glimlachte en was het ermee eens.
Dit inzicht moest gedeeld en dus schreven Lodewijks een lange brief aan alle onderdanen en kiezers van het land. Het was een erg lange brief want het was ook een ingewikkeld verhaal en twee Lodewijks zeggen ook wel meer dan één. De brief werd door alle kiezers gelezen en iedereen begreep meteen: het verhaal is dus het verhaal maar ook het verháál.