Sorry, dat wil ik meteen gezegd hebben. Ik was jong. Niet dat dat iets goedmaakt, de meeste van jouw kennissen zullen jong zijn, maar wellicht verklaart het iets van het onbegrip dat aan mijn angst ten grondslag lag.
Dat ik bang voor je was zul je waarschijnlijk nooit hebben gemerkt en ik vraag me af of ik er goed aan doe het je alsnog te vertellen. Natuurlijk hoop ik ons beiden uit het limbo te halen, maar misschien doe ik het enkel om mijn eigen geweten te sussen zoals dat soms gaat wanneer je iets opbiecht. In dat geval, nogmaals, sorry.
Ik schaam me je dit te zeggen, maar als ik vroeger wilde voelen of mijn hart het nog deed vroeg ik mijn vader jouw hoofdstuk voor te lezen. Mijn vader is een goede voorlezer en maakte van jou een bloeddorstig monster dat niet van plan was zijn passagier naar de overkant te brengen zonder hem tenminste een armpje af te snoepen. Een schimmig figuur, een wolf, een hele grote wolf met een ruige bek. Wanneer je Pluk verlangend vroeg of je hem nog een paar keer heen en weer mocht varen voordat hij het schip zou verlaten, dacht ik dat je hem extra lang wilde martelen voordat je hem zou opeten en toen je vroeg of hij je echt niet per ongeluk opgeroepen had, meende ik dat je een valse grap maakte over hoe hij zijn eigen einde in gang had gezet. En dat verhaal over een kool die je at, een kool die verpakt zat in een geit, sprak eerlijk gezegd niet echt in je voordeel.
Voordat mijn vader begon te lezen ging ik achter de bank zitten met een deken over mijn hoofd en mijn handen tegen mijn oren zodat ik je in elk geval niet zou zien of horen, en het is voorgekomen dat ik halverwege huilend riep dat hij moest stoppen omdat ik het niet langer verdroeg. Sterker nog: er was een tijd waarin hij jouw pagina’s niet wilde voorlezen omdat ik er zo slecht van sliep.
Nu, hopelijk nog niet te laat, schrijf ik je om je te laten weten dat ik voor allerhande zaken nog altijd bang ben, maar allerminst voor jou. Nee, ik las de passages die me vroeger de rillingen bezorgden en plotseling begreep ik het. Je wilde niemand martelen of doden; je wilde gezelschap. En je maakte geen valse grappen; je had werkelijk niet voor mogelijk gehouden dat een mens jou (jóu!) zou roepen. Toen ik las dat je het pontje versierde in de nacht waarin je wachtte tot Pluk terug wilde worden gebracht moest ik, dit is echt waar, een brok wegslikken.
Ik moest eenendertig worden om erachter te komen dat jij en ik allebei bang zijn. Bang om alleen te zijn, om verlaten te worden als we niet alleen zijn, bang dat er nooit meer iemand naar ons verlangt. En lieve Heen- en weerwolf, ik begrijp nu dat we in onze poging iemand dichtbij te houden diegene soms juist angst aanjagen. Zelfs als we het doen met de beste bedoelingen of met bloemen, of met de belofte het zo lang mogelijk te laten duren – júist dan.
Als je deze brief ontvangt heb je mijn adres. Als je wilt richt ik een kamertje voor je in en als je liever buiten slaapt is er een nestje voor je in mijn tuin. Ik woon vlakbij het Amsterdam-Rijnkanaal, daar liggen bruggen maar een veerpont hebben we nog niet en persoonlijk zou ik er erg blij mee zijn.
Veel liefs,
Marron
Rondom de Boekenweek heeft Shortreads een aangepast programma: drie weken lang verschijnt er elke werkdag een brief aan een romanpersonage.