Lieve Burgemeester,
Wat schreef u gisteren een droevige en lieve brief.
Ik heb u een keer ontmoet, of nu ja, ontmoet, u hield uiterst galant de deur voor me open en toen was ik meteen een beetje verliefd op u. Niet dat ik nou verliefd word op elke man die de deur voor me openhoudt, dat moet u ook niet denken, maar op u werd ik meteen een beetje verliefd. En ergens vond ik het op een meisje-van-vijfachtige manier ook een beetje mal en bijzonder. Een burgemeester die de deur openhield voor een onderdaan.
En nu schrijft u ons, ‘uw onderdanen’ die droevige, lieve brief. U heeft ‘lieve burgemeester’ heel normaal gemaakt.
Gisteren las ik een verhaal over een grootmoeder en een kleinzoon.
Hij moest de kraan laten lopen, zij zong en hij moest alle problemen opsommen. Ze geloofde dat door het stromende water al die problemen konden verdwijnen.
Zullen we dat doen lieve Burgemeester?
Dat we samen zingen van de Amsterdamse grachten en dat we dan de kraan laten lopen.
Terwijl Amsterdam bedolven wordt onder het iepenzaad,
Terwijl de parken overstromen van barbequende gezinnen,
Terwijl moeders en vaders op bakfietsen door de regen fietsen,
Terwijl de herfstzon op de bomen langs de grachten schijnt,
Terwijl de wolken over de Amstel jagen,
Terwijl op de markten haring wordt gegeten,
Terwijl de pont in de mist over het IJ heen vaart,
Terwijl Amsterdam ondersneeuwt, laten wij de kraan lopen. We zingen aan de grachten en ik geef u een dikke klapzoen.