Ik heb nooit eerder een graaf geschreven. Nu ben jij ook niet echt een graaf natuurlijk. En ik ben niet echt een brievenschrijver, dat heft elkaar mooi op.
Soms denk ik: ben ik überhaupt wel een schrijver? Een echte, zo een op een traptrede van het Boekenbal waar je, als je jezelf niet strak genoeg tegen de leuning drukt, overlopen wordt door andere echte schrijvers.
Welke schrijver gebruikt het woord ‘überhaupt’ überhaupt?
Maar genoeg over mij. Daarom schrijf ik anderen nooit brieven. Ik kan beter mezelf brieven schrijven, alleen doe ik dat niet. Ik weet dat ik nooit antwoord geef.
Jij bent trouwens mijn tweede keus, arme graaf. Ik wilde eerst een brief aan alle ik-personages schrijven. Ik vind ikken namelijk niet altijd even gemakkelijk. Soms vind ik ze te persoonlijk, te dichtbij, en andere keren juist te afstandelijk omdat ik de ik niet ben en deze ik dan constant de grens voelt tussen roman en werkelijkheid die de andere ik optrekt.
Ik ben niet zo van de grenzen (voilà).
Gaat het alweer over mij. Het lijkt wel alsof je het erom doet, lieve graaf. Jij bent geen ik, jij bent een jij in derde persoon.
Ik zou je in het Frans moeten schrijven, je devrais t’écrire en français zegt Google Translate. Google Translate ken jij natuurlijk niet. Dat is van na jouw tijd. Je hebt geen idee. Al had je honderdveertig jaar in de kerker van Château d’If opgesloten gezeten. Je verloor jaren, je meisje, jezelf en Google Translate.
Wat een leven.
Een leven, ja. Dat is waarom ik zo houd van romans: je leefde zonder te leven, en je bent onsterfelijk zolang je gelezen wordt.
Voor je zogenaamd graaf werd, was je zogenaamd priester; voor je priester werd, was je gewoon Edmond. Ik ben ook zogenaamd priester, ik heb er de achternaam voor, niet het geloof. Ik geloof slechts in verhalen.
Ik geloof in jou. Jij bent me er eentje hoor. Een verhaal bedoel ik dan. Gevangenschap, onschuld, liefde, verraad, schat, omzwervingen, fortuin, wraak, zelfdoding. Van slaven tot struikrovers. Te veel, ja, te lekker, ook.
Ach, de romantiek.
Ze zeggen dat jij geschreven bent door Alexandre Dumas. Ze zeggen dat Dumas nog meer schrijvers in dienst had. Ik heb niemand in dienst – ik ben allang blij als ik genoeg werk voor mezelf heb. De man die jou het leven in schreef maakte ook een receptenboek dat ik in de kast heb staan. Ik ben er ooit speciaal voor naar een antiquariaat in Hilversum gereden. Hilversum ken je niet, houden zo. In dat boek staat hoe je merel bereidt. Dat vind ik leuk. Of ik het ook lekker vind, weet ik niet. Jij had het vast gegeten nadat je in de lijkzak van de priester kroop en ontsnapte.
Ik weet niet goed waarom ik je schrijf. Ja, omdat het moet, omdat het Boekenweek is, omdat Sara vandaag niet kon en ik inval. Misschien schrijf ik je om je te bedanken voor je lijden. Je leed voor ons. Eigenlijk ben jij ook een beetje Jezus Christus. Jezus van Monte-Cristo.
Misschien schrijf ik jou, omdat niemand anders jou schrijven zou.
Ik vind dat je wel een brief hebt verdiend. Niet om te slijmen. Ik hoef je geld niet. Je hebt al genoeg gegeven.
Wat een leven,
Stefan Popa