Het kutste van kinderen hebben is dat ze je bonbons tellen. Niemand vertelt je dat van tevoren.
Ik zeg nog tegen het kind, het zijn mijn bonbons, ik heb ze gekregen, sorry dat ik ze vergeten ben te verstoppen, en ze waren best wel vies. Toen wilde hij weten waarom ik er dan toch 1, 2, 3, 4, 5, 6 gegeten heb. Ik beloofde hem een bonbon als hij thuiskomt van school. Zes, zegt hij.
Ik werk thuis. Ik betaal rekeningen, beantwoord mails, schrijf een artikel, poets de plee. Ik weet dat het een belangrijke klus is, die wc, want er zitten bacillen op die je niet ziet en waar je wel ziek van kunt worden. Sommige mensen halen iedere dag een lapje over tegel, kunststof en porselein. Dat is verstandig, zeggen die mensen, zeker als je kinderen hebt. Ik doe het alleen als ik zie dat het vies is. Ik wil het verschil kunnen zien.
De bonbons, er zijn er nog acht over en ze liggen in de vensterbank, hebben de vorm van een hart. Ze glanzen. Er staat ‘love’ op de doos, wie kan daar nou tegen zijn. Steeds als ik weer even getypt heb, loop ik naar het raam. Suikers zijn drugs en vet is gif, maar dat geeft niks want ik wil gewoon nog zo’n hart in mijn mond.
Dan zijn ze op.
Over een half uur komt het kind thuis. Het is goed dat ik hem dat gif niet geef, zeg ik tegen mezelf. Ik zal het hem uitleggen, ook van de palmolie en de orang-oetan. En ik geef hem knuffels, grappen en zonneschijn. Misschien gaat dat werken.