Ik ken een verhaal van een man die een Japanner op de schouder tikte. Die stond de Magna Plaza te fotograferen en de man wees hem het paleis op de Dam. ‘Dat moet je fotograferen.’ Dat was al lang geleden want toen was Magna Plaza nog een postkantoor. Vroeger zag je groepen Japanners achter hun camera, als cliché van zichzelf.
Ik ben wel eens belaagd door zo’n groep die hun fototoestellen massaal op mij richtten als paparazzi. Ze vonden me reuze grappig en ik wist niet waarom. Ik zat op een terras, alsof ik er niet was, voor latere consumptie zat ik daar. De vakantie na de daadwerkelijke voet op de oude stenen. De geuren van de andere cultuur allang achter je gelaten, waarin je druk was met compositie (en hoeveel foto’s je nog op je rolletje had). En wat je hier thuis over zeggen kon.
Ik heb wel eens tegen een groep Amerikanen gezegd die bijna door me heen liepen, dat ik geen decorstuk in hun levens was. Dat Amsterdam geen scenery was en wij geen extras. Ze liepen door de stad zoals ze door Disneyland lopen.
Ik heb een keer een diaserie op straat gevonden. Ik heb toen speciaal een apparaat gekocht om ze te bekijken, een ander leven in te mogen zien. Ik kijk heel graag naar foto’s van anderen. Nodig mij uit en ik duik in je familiealbums.
Ik las over twee kinderen die een dag lang naar een mierenhoop keken. Mijn moeder zei vroeger dat wij al tevreden waren met een modderpoel, dat we daar dan met stokken in gingen roeren. Ik kreeg iedere vakantie een mes en ik kon van alles uit hout snijden.
Eén vakantie schoot ik een fotorolletje van mijn vader vol met ezels.
Je keuken op orde. Je meest fotogenieke hoekje van het huis nu je zoveel thuis moet werken. Je boeken op kleur. Je kleding op kleur, of gewoon de kastdeur dicht.
Je mag best een postkantoor fotograferen als je dat een mooi postkantoor vindt.
Er is een echte buitenwereld. Ook al is dat slechts de voordeur uit.