Aan een grasspriet onderaan de voet van een reusachtige boom bungelt Leonardo Dicaprio, boven een rivier in Borneo. De wind wuift hem heen en weer. Hij twijfelt of hij los zal laten. Een waterkever met een gebroken hart, wie had dat gedacht.
‘Leo? Leo waar zit je?’
‘Ik zit niet. Ik hang.’
André Kuipers worstelt zich door de wortels van de boom heen en klautert naar het gras aan het uiteinde. Daar ziet hij zijn beste vriend Leo, hangend aan een grasspriet boven de rivier. Ze kijken elkaar aan. Even is het stil.
‘Never let go!’ schreeuwt André plots. En begint daarna zo astmatisch hard te lachen dat hij bijna zijn evenwicht verliest en ondersteboven op zijn gladde dekschild naar beneden roetsjt, een gewisse dood tegemoet. Gelukkig is bijna niet helemaal en klampt hij zich vast aan een stukje mos aan een van de wortels.
Leo schudt zijn hoofd. Zijn vriend is soms zo stom. Plots vindt hij het een belachelijk idee, dit gehang, en hij klimt omhoog. Samen kijken ze uit over de rivier. Een gevoel van nietigheid maakt zich van hen meester.
‘Neem ons nou, André. Beiden waterkevers.
We lijken hetzelfde. Maar we zijn het niet.
En we gaan het nooit worden.’
Leo schudt het hoofd. André knikt driftig.
‘Je hebt gelijk Leo, al maakt het voor de vissen uiteindelijk weinig verschil.
Eten is eten.’
Leo zwijgt en hij knikt en hij denkt aan de liefde die vergat dat hij bestond.