‘Jezus trut, schup die godverdommese kut-eskimo de hekken in dan! Ja, toch? ‘T is toch kwartfinale? Of zie ik dat verkeerd? Het is óf de bal erlangs, óf de man erlangs, maar nooit allebei. Dat weet een-
O sorry. Ja. Vrouw, natuurlijk. Vrouw. Ik bedoelde ‘man’ als in ‘je mannetje’, weet je wel? In het veld? Je mannetje niet laten lopen? Iedereen bij zijn mannetje? Toch? Bij een hoekschop, bijvoorbeeld? Jullie doen toch wel aan hoekschoppen?’
‘Ja, nee, sorry. Natuurlijk doen jullie ook aan- Het blijft gewoon voetbal, natuurlijk. Ergens. En voetbal is-
Trouwens, zo natuurlijk vind ik het helemaal niet. Hoekschoppen, bedoel ik. Jij wel? Ik bedoel, hier moet je kijken. Dat gehannes met die bal bij die vlag. Dat gesjor aan die tenues in de zestien. Zo’n scheidsrechter die met teveel aplomb nog een laatste waarschuwing komt geven. Ik bedoel, bij echt voetbal vind ik het ook geen gezicht, hè? Zo’n doelman die zijn verdedigers met schorre stem allerlei loze instructies toeschreeuwt en dan die-‘
‘Sorry, ja. Doelvrouw. Keeper, bedoel ik. Of zeg je toch keepster? Lijkt me raar: keepster. Dat klinkt niet echt-
PIENANTIE!
Da’s godverdomme een pienantie, toch?
SCHEIDS!
HÉ!
HOERENJONG!
HOER, BEDOEL IK!
IK BEDOEL, MOEDER VAN EEN-
OUDER/VERZORG(ST)ER VAN EEN SEKSWERKERSWERPSEL!
HALLO?
PENANTIE!
Sorry, dat was niet… Ik liet me even gaan. In mijn ogen had de arbiter – arbitsteres – het leder na die overtreding op de stip moeten leggen. Of ‘moeten’… Dat is misschien weer iets teveel de male privilege speaking. Ik bedoel ‘mogen.’ Of is ‘mogen’ juist erger? Alsof ik, vanuit mijn ivoren toren, met een arrogant handgebaar toestemming verleen om-
Maar, kom op, het was een pienantie, toch? Laten we het dáár in elk geval over eens zijn. Die kut-eskimo trok, hoeheet’ie, die linksbuiten van ons gewoon omver! Als daar al niet meer voor gefloten wordt, dan-
Hm?
Inuit?
Ja, hallo. Dat ze de tyfus krijgen. Met hun tipi’s. Het is godverdomme kwartfinale! Ja, toch?’