Ik noem me graag de laatste toerist in Sharm El-Sheikh. Gisteren liep ik over straat en ik dacht: Kijk, daar gaat het laatste vliegtuig.
Zie je dat stipje daar?
Is het een vogel?
Is het een vliegtuig?
Zeg het eens. Wat zien we hier?
Ja, het is een vliegtuig vol met lafaards.
Ik niet. Ik blijf. Ik ben niet zo bang aangelegd.
Ik vermaak me nog prima hier. Nergens rijen, ik kan afdingen totdat ik niks meer hoef te betalen, overal meteen aan de beurt, ik heb twee upgrades gehad in het hotel.
“Hoe gaat het?” vroeg ik in het cafeetje waar ik elke ochtend mijn koffie drink.
“U ziet het: er is niemand,” zei de baas.
Nou, noem mij maar niemand.
Ik ben godverdomme de laatste toerist in Sharm El-Sheikh.
Ik kom uit een familie van Partizanen. Wij trekken ons eigen plan tegen de gevestigde orde. Een strijdlustig volkje. Ik zet dat graag voort. Daarvoor hoef je niet in je vaderland te zijn, dat kan ook gewoon hier. Op het strand of langs de boulevard.
Ik zei hoe erg ik het vond en de baas vroeg me verder niets. Hoe het met me ging. Waar ik verbleef. Of ik bang was. Misschien moet ik ook maar wegblijven, dan zal ‘ie eens lelijk op zijn neus kijken, als ik die koffie niet meer kom drinken. Dat ik, de laatste, ook ben vertrokken.
“Ik ageer tegen het systeem,” zei ik.
“Nou, volgens mij merkt het systeem daar niet zo heel veel van,” zei de baas.
’s Avonds gaat de zon onder en ’s ochtends gaat de zon weer op.
Als ik de taal sprak zou ik het zo tegen hem zeggen.
Maar ik zei niets.
Ik knikte alleen.