‘Hey man, heb je zin in een goeie tijd?’
Ik ben al een paar dagen in New York, en heb geleerd dat je beter door kan lopen als vage figuren je dit soort vragen stellen. Toch geeft deze niet snel op.
‘Ik heb goeie shit man, echt goeie shit. Ik bullshit je niet.’ Hij draagt een capuchon over zijn hoofd, waardoor ik zijn gezicht niet kan zien. Het moet een klein mannetje zijn, hij reikt tot aan mijn middel.
‘Deze shit komt rechtstreeks uit Colombia man, 98 procent puur. Ik geef je goeie prijs, vriend’. Hij praat met een hoge stem, bijna kinderlijk. En als ik nog eens goed naar het mannetje kijk, zie ik dat er een grote oranje neus uit zijn capuchon steekt. Pas dan zie ik ook zijn pluizige rode handen.
‘El… Elmo?’ vraag ik verbaasd.
‘Oh shit man, fuck’, hoor ik onder de capuchon vandaan komen.
‘Elmo wat doe je hier?’
‘Hey man, ik probeer ook maar gewoon te overleven. Kom, wil je wat kopen of niet?’
Maar voordat ik wat kan zeggen, rent Elmo weg.
Verdwaasd loop ik verder de straat door, denkend aan Elmo, mijn favoriete knuffel van vroeger. Als ik eens wil kijken waar ik eigenlijk precies ben, word ik afgeleid door de geur van versgebakken koekjes. De geur brengt mij naar een klein winkeltje, dat zomaar tussen alle hoge gebouwen staat. Cookiemonsters Homebaked Cookies staat met sierlijke letters op het raam geschreven. Een blauwharig monster komt de deur uitlopen en plakt er een papiertje op: OUT OF BUSINESS.
‘Koekiemonster!’, roep ik enthousiast, maar het blauwharige wezen zucht en haalt zijn schouders op.
Jezus, denk ik bij mezelf, die is oud geworden.
‘Koekiemonster, wat is er mis?’
‘Fuckin Starbucks, man’, mompelt hij, terwijl hij in een vuilnisbak stapt. Het winkeltje staat inderdaad naast een gigantisch Starbucks-filiaal. Ik kijk nog eens rond en zie dat de hele straat verlicht is met knipperende neon-reclameborden. Overal lopen verkleurde poppen. Ze dragen lange grijze jassen, zijn druk aan het bellen en lopen haastig met hun koffertje en meeneem-cappuccino langs elkaar heen. Ik zie Graaf Tel verkleed in een Spiderman-pak, je kan met hem op de foto voor een dollar.
Aan de overkant van de straat staat iemand in een portiek te schreeuwen. Het is Bert, met zijn gele langwerpige hoofd. Bert heeft enkel een wit hemd aan met vlekken erop. Hij rookt een sjekkie en lijkt boos.
‘Het is klaar met je, je loopt al drie maanden huur achter’, snauwt hij naar de gevallen vogel op de stoep.
‘Kom op Bert, ik heb het geld echt bijna, geef me nog een week’.
‘Ik ben klaar met je smoesjes, kutvogel.’ Bert smijt de deur dicht. Ik steek de straat over om de vogel overeind te helpen.
‘Gaat het een beetje, Pino?’
De vogel krabbelt langzaam op. Haar wazige blik vangt de mijne op.
‘Hey knul, zal ik je eens lekker verwennen? Ik zuig het beste van heel Manhatten, en dat voor maar vijftig dollar.’
‘Wat?’
‘Ach kom op knul, weet je hoe hoog de huur hier is? Goed, twintig dan, omdat je zulke mooie ogen hebt. En heb jij toevallig Elmo gezien, ik moet nog even iets-‘
Voordat ze haar zin kan afmaken, valt Pino bewusteloos neer op de grond.
En plots hoor ik muziek, tussen al het getoeter van taxi’s door. Het klinkt door de hele straat. Het is het Sesamstraatlied, maar niemand lijkt het op te merken. Ik probeer te bedenken hoe de tekst ook alweer ging, maar ik weet het niet meer. Ik heb in de tussentijd wel honger gekregen. Gelukkig is er een Burger King.