Ik zit op school en ik word gek. Er gebeurt hier nooit wat. In de pauze pulk ik bladerdeeg van mijn broodje en gooi de worst naar een meisje dat ik stom vind.
Wil je weten waar ik woon? Ik geef je een rondleiding. Kijk, dit is de woonkamer waar mijn ouders zwijgen. Dit hier is de slaapkamer waar ze ’s nachts schreeuwen. En dit is de kamer waar ik wakker lig en luister.
Soms val ik tijdens de les in slaap en dan moet iedereen lachen. Ik ben niet goed in gym en ik heb nog nooit geneukt. Waren er maar diploma’s die zeggen dat je mag neuken. Dat je zo’n diploma aan een meisje laat zien en dat ze dan zegt: ‘O, wat fijn, je hebt een neukdiploma!’ en dat ze dan haar broekje laat zakken. Ze moet wel van metal houden. Niemand hier houdt van metal.
Het huis waarin ik woon is groot. Dat komt omdat mijn vader en moeder goed konden leren. Mijn docenten zeggen dat ik de universiteit aankan. Ze maken het alleen maar erger. Ik kijk op tegen de eindexamens. Ik wil dat er apen zijn. Grote, gekke apen.
Ik wil dat de apen mijn klas binnenstormen en mij stenen en nootjes geven. Samen krijsen we en bekogelen we de docenten en de leerlingen. We trekken aan haren, werpen stoelen omver, vernielen het schoolbord.
Ik leer de apen hoe ze vuur kunnen maken. Aan lianen slingeren we van school naar school. En we zingen een lied. Ons eigen lied.
Laat ze branden, laat de scholen branden.