Ik had de trein gemist. Of gemist, ik was eigenlijk precies op tijd, maar de trein stond een halve minuut voor vertrek stil met dichte deuren. Ik drukte op het knopje, maar de deuren waren vergrendeld. Hoewel ik wist dat het niets zou uithalen, besloot ik om nog tien keer op het knopje te drukken. Bij wijze van statement, of zo. Daarna begon de trein te rijden en riep ik, op zich nog op best kalme toon, ‘kutlultrein’ tegen de trein. De andere mensen op het perron haalden hun schouders op en besloten collectief dat ik gewoon een beetje een rare meneer was.
De beetje rare meneer moest dertig minuten wachten op de volgende kutlultrein en daar dan veertig minuten in zitten voor hij weer in Utrecht was. Gelukkig had hij een telefoon bij zich om zichzelf een houding te geven. Hij keek naar de nieuwsberichten zonder ze echt te lezen. Alleen die 222 miljoen bleven even hangen. Ooit had hij een zwak voor Paris Saint-Germain. Hij liep rond in een shirtje en vond het prettig om hardop ‘Paris Saint-Germain’ en ‘Bruno N’Gotty’ te zeggen. Maar dat was lang geleden. En toen de sjeiks de boel kwamen afpakken, was de liefde snel over.
De beetje rare meneer zat dus helemaal tjokvol melancholie toen hij op Utrecht Centraal bij de uitgang aan de Jaarbeurszijde een paniekerig meisje trof. Jonge vrouw, bedoel ik. Ze had een kerngezond hoofd vol krullen, tilde twee rugzakken (een op de rug, een op de buik) en droeg zo’n net niet korte broek met van die kordate reizigerskuiten eronder. Ze koppelde blinde paniek aan een dito vertrouwen in de mensheid en vroeg: ‘Is this the way to the busses?’ De beetje rare meneer zei haar dat ze voor het busstation terug de hal in moest lopen en daar de roltrap naar beneden moest nemen. Als een raket geloofde ze zijn informatie. Maar terwijl ze terug de hal in stoof, zag de rare meneer op het plein een bord staan met de tekst ‘naar de NS-bussen.’ Hij realiseerde zich dat hij de vrouw de verkeerde kant op had gestuurd. Er reden namelijk geen treinen, maar bussen naar Amsterdam. En jonge, gebrekkig Engels sprekende vrouwen met rugzakken en van die kuiten moeten doorgaans naar Amsterdam. En niet naar Kanaleneiland, of Zuilen, of Hoograven for that matter. De beetje rare meneer besloot om zijn fout recht te zetten en haar terug de goede kant op te wijzen. Hij draaide zich om en liep terug de hal in.
De beetje rare meneer zag dat de vrouw al op de roltrap stond en haastig in gesprek was met een echte meneer die haar met veel te veel zinnen aan het uitleggen was dat hij ook niet precies wist waar haar bus vertrok. De vrouw wilde het gesprek eigenlijk afkappen, want ze had haast, maar ze beschikte in al haar goedheid niet over de middelen om dat met goed fatsoen te doen. Dat vond de rare meneer mooi. Tegelijkertijd realiseerde hij zich dat hij niets meer kon doen. De vrouw zou haar bus missen. Nu op haar af sprinten en roepen dat hij bij nader inzien precies wist waar ze naartoe moest, zou pas echt raar zijn. Daarbij was het zijn probleem niet. Hij moest leren om niet de hele tijd alles maar voor iedereen et cetera.
Hij liep de hal uit, de trap af, het Jaarbeursplein op. Daar werd hij weer voorbij gerend door de vrouw met de rugzakken. En weer vroeg ze ‘is this the way to the bus?’ Zielsgelukkig met deze herkansing vroeg de man: That depends. Which bus?’ Ze had zichtbaar geen tijd meer voor een gesprek, maar ze antwoordde toch: ‘The international bus.’ De beetje rare man werd heel even zo boos als hij maar zijn kon. Hij wilde zo graag helpen en dan komt zo’n griet met zo’n kutantwoord? De internationale bus bestaat niet! Internationale bussen hebben een bestemming! Ze gaan naar Parijs of Barcelona. Desnoods Antwerpen. Maar de internationale bus gaat niet. De internationale bus is geen- En dan ziet hij het bord. Zo’n geel bord wat tijdelijk ergens staat vanwege werkzaamheden. Er staat een pijl op met daarboven de tekst ‘Internationale bussen.’ Hij vertaalt het voor haar en zij zegt: ‘Thank you, thank you, thank you’ en begint aan een zeer indrukwekkende sprint. Zeker gezien de zware rugzakken. De beetje rare meneer kijkt haar na en krijgt zin om een brug naar haar te vernoemen.
Dan ziet hij dat het bord fout staat. De pijl wijst de verkeerde kant op. De vrouw schiet als een komeet Lombok in, maar in Lombok vertrekken geen bussen. Laat staan internationale. Hij overweegt om naar haar te roepen dat ze de verkeerde kant op gaat, maar hij realiseert zich dat ze al te ver weg is. Ze zal hem niet horen en stug door blijven hollen.
Ik kijk haar na en even geniet ik van mijn machteloosheid. Van haar machteloosheid. Een heel station vol behulpzame mensen en uiteindelijk is dit het resultaat. Iemand die daadkrachtig in blinde paniek totaal de verkeerde kant op rent en geen medemens die daar nog iets aan kan veranderen. Dit gaat helemaal fout, denk ik. Maar ik denk ook: uiteindelijk komt het goed. Of denken… Denken is een groot woord. Het is gewoon weer hoop, waarschijnlijk. Als er niks meer is, is er toch altijd nog hoop. Of zoiets.