Ik voel me zo oud als iedereen schaatst, want dan vind ik dat vroeger alles beter was. Vroeger zetten we een stoel op de sloot naast het erf, zolang er ijs was bleef die stoel daar staan, bond ik mijn kunstschaatsen onder en was de ijspret begonnen. Beetje klooien, rondjes draaien, proberen te zwieren zoals mijn zus dat zo goed kon. Vanuit de sloot voor het huis kon je 1 bruggetje verder, de brede sloot naar de paralelweg, 20 slagen heen 20 terug. Doelloos spelen, klooien, doorgaan tot je tenen koud werden. Als je wilde, maar echt alleen als je zin had, ging je daarvandaan twee keer naar links. Je moest een dammetje oversteken, op handen en knieën over wit gras en beton. Dan nog 2 bruggetjes, en dan kwam je op de wetering. Daarvandaan kon je overal heen. Broers schaatsten naar Diemenbroek en de enkele Wiericke, ze gingen veel sneller dan ik. Ik schaatste alleen mijn ontdekkingstochten over de nieuwe infrastructuur. Gaat allemaal best op kunstschaatsen. Als het genoeg was keerde ik om en schaatste ik naar huis.
Nu woon ik in de stad en weet ik dat ik vroeger om Noren had moeten zeuren. Ik heb ze alsnog, maar de slag komt er niet meer in. Iets met de kont naar achteren, denk ik moedeloos. Kont naar achteren en flink door de knieën. Het gaat nooit meer zo lekker als vroeger. Bovendien: ik moet eerst met mijn spullen op de fiets. Bedenken of niemand mijn schoenen gaat jatten. En er zijn altijd mensen. Mensen die er wat van vinden, ik voel het. Ik voel mijn zwakke enkels, mijn stramme onderrug, mijn rode wangen. Vroeger was alles beter, misschien moet ik een boerderijtje zoeken met een sloot. En gewoon weer rondjes draaien op kunstschaatsen.