Er werd een man vermoord in een cel. Of was het zelfmoord? Misschien riep hij de dood wel over zichzelf af door wie hij was. Niet zomaar een man. Een roofdier. Met een netwerk van roof- en lokdieren om zich heen. Ze wierven in sauna’s, bij scholen. Ze zochten de kwetsbaarsten.
Ik lag in een berm en nu in een kist. Ik ken de vier mensen hier niet. Iemand zegt dat ik zo’n goed gebit heb. Dat ik waarschijnlijk een goed leven heb gehad, ondanks de kogel door mijn hoofd. Ik lig in een graf. Misschien had ik wel gecremeerd willen worden.
De bewakers lagen drie uur lang te slapen. En vervalsten vervolgens de logboeken. Dit moet tot op de bodem uitgezocht worden, zegt de president. Je voelt het aan je water. Hij zit er te dicht bovenop. Hij schreeuwt te verontwaardigd. Wie zegt dit? Wie voelt wat?
We maken er een serie van. Dan zullen we weten hoe het zit.
De adelaar vertrekt en de blauwe vinvis slaat zijn staart op het water, zoals je vroeger wel eens plat op het water kon duiken en je dagenlang pijn had, alsof je met een zweep geslagen was, zoals je je paard aanspoorde of je dochter om nou eens piano te gaan oefenen.