Ik had een best duur voorwerp stukgegooid. Mijn vriendin wees naar de scherven. ‘Wordt het weer zo’n seizoen?’ vroeg ze. Ja, knikte ik en pakte blik en veger uit het gootsteenkastje. (Weet ik wel, blik en veger hoort eigenlijk in de gangkast, maar samenwonen is een kwestie van loslaten.) Mijn vriendin nam een briefje van twintig uit onze spaarpot en zei: ‘Dit is je budget.’ Ik pakte het aan en zei: ‘Oké. Daar moet ik dus 33 voorwerpen van kopen.’ Ze keek me bemoedigend aan. ‘Je kunt het,’ zei ze.
In de kringloopwinkel werkte een jongen die zijn naam op een soort sticker had geschreven en die sticker had hij op zijn kledingstuk geplakt. Maar ik wist allang hoe de jongen heette, want hij had op een blauwe maandag eens met iemand die ik ken zitten tongen. Daarna had hij die kennis helemaal platgemaild. De kennis was uiteindelijk zelfs van internetprovider geswitcht.
‘Goedemiddag,’ zei de jongen. ‘Zoekt u iets speciaals, of kijkt u even rond?’
‘Ik zoek voorwerpen,’ zei ik. ‘Om mee te gooien.’
‘Oké,’ zei de jongen. ‘Heeft u een specifiek aantal in uw hoofd?’
‘Drieëndertig,’ zei ik.
‘Loopt u maar even mee,’ zei de jongen.
Hij ging me voor een trap af naar een kelder. In de kelder zat een grote vrouw met weinig haar stug op een krukje te bestaan. De jongen en de vrouw wisselden een blik. De jongen wees naar mij. De vrouw zuchtte, stond op en bewoog zich met de snelheid van een continent richting het schap met voorwerpen. Ze reikte me een soort ding aan en wees naar een kale muur. Ik keek naar de jongen. Hij knikte met zijn hoofd van ‘ja.’ Ik gooide het voorwerp tegen de muur. ‘Klats,’ zei het voorwerp.
‘Hm,’ mompelde de jongen en keek naar de vrouw.
‘Hm,’ mompelde de vrouw.
‘Nou,’ zei ik, want je moet toch iets zeggen.
Ik rekende 18,95 af voor 33 voorwerpen. De jongen zei dat ik bij besteding van 15 euro of meer recht had op een gratis accessoire. ‘O,’ zei ik. ‘Dat hoeft niet hoor.’ De jongen zei dat hij erg slecht tegen onrecht kon. Ik moest hem volgen naar de zolder. Daar hingen de accessoires netjes gerangschikt op grootte en kleur aan enorme rekken te bungelen, maar er was ook een kinderopvang gevestigd. Overal waren schreeuwende peuters elkaar met overige artikelen om de oren aan het slaan. Ik greep het dichtstbijzijnde ding en maakte me uit de voeten.
Met mijn drieëndertig voorwerpen en de gratis accessoire onder mijn arm stond ik bij de bushalte. Er stopte een bus waarop stond ‘Geen Dienst.’ De deur ging open. De chauffeur wees naar de tekst en zei: ‘Kunt u niet lezen?’
‘Jawel,’ zei ik.
Ik keek de bus na en plukte aan één van de voorwerpen. Het zou weer een erg lang seizoen worden.