Een jaar lang. Wekker. Opstaan. Badpak zoeken. Die ligt natuurlijk nog buiten. Aankleden. Hond mee. Bijna licht. De steiger op. Ze zijn er al. – Hoe koud is het? – Het wordt al beter. – Hoe koud voelt het? – Koud, dat wel. Niet willen. Niet durven. Je bent er al. Nog steeds niet willen. Dan toch, kleren uit. Discussie met de hond voeren: -Jullie kunnen niet zwemmen. -Wij kunnen wel zwemmen. -Ik ga jullie redden. -Doe dat nou niet. De bal aan de hond geven zodat ze stil is. De bal die de hond meteen weer in het water laat vallen. Trappetje af. Bal teruggooien. Koud water. Heel koud water. Een graad of drie. Ademhalen. Vooral ademhalen. Koud. Koud water. Koude handen. Zulke koude handen. Nog nooit zulke koude handen. Iedere dag nog nooit zulke koude handen. En die tenen. Ademhalen. Blijven ademhalen. Zwaaien naar iemand die langsloopt. Concentratie weg. Koude tenen terug. Nog even. Ja, voel daar komt-ie: acceptatie. En even – heel even- genieten. Precies net voordat de timer gaat. Uit het water klimmen. In de net wakker geworden zon blijven staan. Hopen dat het niet waait. Hopen dat je gewoon hier mag blijven staan. Niet werken hoeft. Niet schrijven hoeft. De hond die je droog likt. Haar riem pakt. Tegen je aan springt. Scherpe nagels, naakte huid. Ze verveelt zich. Je moet verder. Morgen weer. Morgen niet meer vrezen. Morgen niet meer koud. Morgen is het lente. Morgen is het beter.