1
Om één uur ’s nachts begint de kerkklok van Dronten spontaan met luiden. Renate, die tegenover de klokkentoren woont, schuift de gordijnen opzij en kijkt naar buiten. Het gebeier gaat onafgebroken door. Niet hysterisch, eerder rustig en sereen, wel hard. Een paar minuten later staat ze op het plein voor de kerk en kijkt naar de hoge toren. Bovenin kan ze de klokken heen en weer zien schommelen. Andere bewoners voegen zich bij haar. In het licht van de lantaarnpalen praten ze met elkaar, de ogen klein omdat ze net wakker zijn, de meesten gehuld in badjas of vest. ‘Het lijkt wel alsof de klokken een eigen leven leiden,’ zegt een van de bewoners. Iemand belt de politie. Een witte wagen met blauwe strepen komt het plein oprijden. De agent probeert de contactpersoon van de toren te bereiken, maar die is onvindbaar. Uiteindelijk forceert de politie de deur van de toren en schakelt de stroom uit. Om drie uur ’s nachts wordt het weer stil en loopt het plein langzaam leeg. De lantaarnpalen blijven branden.
2
De volgend nacht om één uur beginnen de kerkklokken weer uit zichzelf te luiden. Renate slaat de dekens weg en belt de politie. Dit kan zo toch niet doorgaan? Ze heeft een baan, kinderen, een man die niet eens zelf de was kan doen, twee puppy’s die overal aan knauwen. Opnieuw verzamelen de bewoners zich druppelsgewijs op het plein. Als de agent terugkomt uit de toren ziet hij er onthutst uit. De stroom is nog altijd uitgeschakeld, zegt hij, maar het mechaniek blijft spelen. ‘Wat wilt u daarmee zeggen?’ vraagt Renate. De agent haalt zijn schouders op. ‘Het is onmogelijk en toch gebeurt het.’ De contactpersoon van de toren is nog altijd onvindbaar. Geroezemoes stijgt op: wie is de contactpersoon dan, kent iemand die, heeft iemand hem weleens gezien? Nee, niemand kent hem. De agent gaat terug de toren in, samen met een aantal bewoners, om het mechaniek te bestuderen. Er wordt niks gevonden. Om drie uur ’s nachts stopt de toren met spelen.
3
De volgende nachten begint de kerktoren stipt om één uur met spelen en stopt om drie uur. Het mechaniek wordt vastgezet met ijzeren staven, de klokken worden vastgebonden met dikke stukken touw, en toch blijft het gebeier hoorbaar tot in de verste uithoeken van Dronten. Paniek grijpt om zich heen, de plaatselijke priester waarschuwt voor de duivel, inwoners spreken van gehoornde schimmen rondom de klokkentoren. Er zijn ook mensen die erop wijzen dat de melodieën zo mooi en kalm zijn dat het eerder een boodschap van God is. En er zijn mensen die meer aardse verklaringen hebben en geloven dat de Russen erachter zitten, of de Chinezen, of een jaloerse ex.
4
De contactpersoon van de toren blijft onvindbaar. In een opwelling wordt besloten de klokkentoren tegen de grond te werken. Bulldozers komen aanrijden, explosieven worden geplaatst, en nog voordat het helemaal donker is, ligt het plein bezaaid met puin. De toren is verdwenen. Toch klinkt ook die nacht het luiden van klokken, zo hard dat niemand kan slapen.
5
Als professor Freung Dronten binnenrijdt, verschijnt er een glimlach op zijn gezicht. Dus dit is de plek des onheils, denkt hij bij zichzelf. Freung is jarenlang actief als psycholoog en is gespecialiseerd in massahysterie. Hij is ervan overtuigd dat de paniek in Dronten, die inmiddels de landelijke media heeft bereikt, vergelijkbaar is met de paniek gedurende de Belgische Ufogolf tussen 1989 en 1991. Duizenden mensen zagen in die periode ufo’s, door heel het land werd erover gesproken. En nu horen duizenden mensen het luiden van een klokkentoren die al lang niet meer bestaat. Ach, de mensen, zegt Freung tegen zichzelf. Denken stuk voor stuk dat ze individuen zijn, maar ze zijn gewoon kuddedieren. Daarom is gekte een overdraagbare aandoening. Gekte springt over van geest tot geest, zoals een vlo overspringt van huid tot huid. In Dronten zal Freung die theorie voorgoed bewijzen. In Dronten zal Freung, eindelijk, wereldberoemd worden. Hij parkeert zijn auto, bezoekt de burgemeester, en mengt zich daarna onder de bewoners. Hij tekent hun verhalen op, knikt begrijpend, spreekt ze aanmoedigend toe, want hij wil zoveel mogelijk informatie hebben. Achteraf zal hij iedereen gek verklaren, maar niet nu al, want dan voelen de mensen zich beledigd en stoppen ze met praten.
6
Aan het begin van de avond eet hij samen met de burgemeester, die hem uitnodigt om samen met hem om één uur ’s nachts naar het plein te gaan. Freung lacht, slaat de uitnodiging af, maar de burgemeester blijft aandringen, en uiteindelijk geeft Freung toe. Het is koud als Freung op het plein arriveert. Een grote groep mensen kijkt afwachtend naar de lucht, waar niks te zien is, behalve een gele maan die soms achter de wolken verdwijnt. Ach, de mensen, denkt Freung weer. Hij grijpt naar de sigaretten in de binnenzak van zijn jas, maar halverwege stopt zijn hand abrupt. ‘Alsof hij een spook zag en in één keer zijn verstand verloor,’ zo zou de burgemeester later de blik van Freung beschrijven toen het klokslag één uur was.